
gendeel de verfchrikkelyke ellende, door den Heer d e B u f f o n (£)
aan dit fchepfel toegefchreeven , in een geheel verfchillend licht
te befchouwen. Het fchoonfte Tafereel, ’t geen de Schilderkunde
kan voortbrengen, zoude, zonder fchaduwen , diepfels en andere
eigenfchappen der Kunft , eene flegte vertooning manken.
Even dus is het met de Natuur geleegen. De groote Werk-
meefter, alles met eene ondoorgrondelyke wysheid gefchikt hebbende,
heeft niet gewild, dat alle Schepfelen met gelyke fchoon-
heid van leeft, en van koleuren zouden pronken; met even veel
vernuft, fterkte, zachte of wreede geaartheid, traag en vaardigheid
, zouden begaafd zyn. Men vergelyke den fchoonen Paauw
met den onaanzienlyken Dodo : den Aap, het Paard , het Schaap,
den Tyger den Luiaard en Eekhoorn. Doorloop Leezer alle de
geüachten der Dieren in het algemeen, en daal met uwe befpiegelin
(b~) Van den Luiaard fpreekende zegt de Heer de Bpffon: „ C’eft moins pareffe
„ que mifère, c’eft défaut, c’eft dénuement, c’eft vice dans la conformation ; point
,, de dents incifives ni canines, les yeux obfcurs & couverts, la mâchoire auffi lour-
,, de qu’épaifle, le poil plat & femblable à de l’herbe féchée, les cuiffes mal embor-
„ tées & presque hors des hanches, les jambes trop courtes, mal tournées, & enco.
,, re plus mal terminées: point d’alîlette de pied, point de pouces, point de doigts
„ féparément mobiles; mais deux ou trois ongles excelïïvement longs, recourbés-en
,, delïou, qui ne peuvent fe mouvoir qu’enfemble & nuifltnt plbs à marcher qu’ils ne
,, fervent à grimper: la lenteur, la ftupidité, l’abandon de fon être, & même la
, douleur habituelle, réfultans de cette conformation bizarre & négligée ; point d’ar-
„ mes pour attaquer ou fe défendre; nul moyen de fëcurité, pas même en grattant la
„ terre; nulle reffowce,de falut dans la fuite: confinés, je ne dis pas au pays, mais
„ à la motte de terre, à l’arbre fous lequel ils font nés ; prifonniers au milieu de
„ l’efpacë; ne pouvant parcourir qu’une toile en une heure; grimpant avec peine, fe
„ traînant avec douleur, une voix plaintive fit par accens entrecoupés qu’ils n’bfenti
„ élever que la nuit; tout annonce leur mifère, tout nous rappelle ces monftres par
„ défaut, ces ébauches imparfaites mille fois projetées, exécutées par la Nature,
’ , qui ayant à peine la faculté d’exifter, n’ont dû fubfifter qu’un temps, &ont été depuis
’ , effacées de la lifte des êtres; & en effet, fi les terres qu’habitent & l’unau &
*, l’aï n’étoient pas des déferts ; fi les hommes & les animaux puiffa'ns s’y fuffent
anciennement multipliés, ces efpèces ne feroient pas parvenues jusqu’à nous, elles
,, euffent été détruites par les autres, comme elles le feront un jour. Tom. XIIL
Û t aë - 38- &clingen
van die verfchrikkelyke fchepfelen, den Krak , den Wal-
vifch en Elefimt, tot op de kleine Water-Vloo, het Raderdiert:
je, en andere kleine fchepfelen, die voor het ongewapend oog
onzigtbaar zyn en zig naauwlyks, door het meeft vergrootende
vergrootglas, doen befchouwen. Gaa dan verder, doorlees het
groote Boek der Natuure, in de werken, der Scheppinge, lettende
op den aart, eigenfchappen en huishouding der fchepfelen: welke
fchoone Tafereelen zullen zich voor het oog opdoen! Daar
zal men zien, dat de verachte Mol, eene eeuwige duiftemis
bewoonende, gelukkig leeft. Dat een Dier, gelyk de Luiaard,
om zo te fpreeken, alleen gefchikt om by nacht te leeven, alleen
tot een bewooner van het geboomte gefield, zelfs, op de takken
flaapende, en, volgens den Heer de B u f fo n ,. ook alleen
van Boopbladen en vruchten leevende, overeenkomftig naar zyne
levenswyze gevormd en gefchikt is. -
Ik beken, ten opzicht van het Tafereel der geheele Natuure
fchynt dit Dier eene fombre fchaduw, een zwart diepfel, en als
gefchikt om de andere voorwerpen te heerlyker te doen affteeken.
Maar dit Dier op zich zelve befchouwd, zyne Natuur overwoo-
gen, waar toe Zoude hemde gezwinde beweeging dienen? zoude
deeze hem in het donkere, op de takken der boomen voortkruipende,
niet aan ongelukken blootftellen? by alle zyne traagheid-is
het bekend, dat hy eene ongelooflyke kracht in zyne klaauwen
bezit (V); deze is hem noodig; gelyk mede de gedaante zyner wan-
ftaltige achtervoeten, om zich in het donker, en flaapende, aan
de Boomtakken vaft te houden, en om van den eenen Boom op
den anderen te klimmen. Geheel verwerpelyk komt ons het verhaal
van den Heer d e B u f f o n voor, dat deze Dieren te traag
zyn
( O Geloofwaardige perfoonen hebben my, omtrent den Weftindifchen Luiaard,
verzekerd, de kracht in deszelfs klaauwen zo fterk te zyn, dat, ingevalle men hem
eenen Ooftindifchen Rotting in de klaauwen vaft laat houden, hy die langzaajnerhand
zo fterk toeknypt, dat de Rotting daar door vaneen fplyt.
A 3