
.anderen af te fchrikken, zonder doof eene zoodanige Natuurdrift
te zyn aangemoedigd.
Dit voorheen onbekende Diertje, , ’t geen zig door eene
byzondere eigenfchap, zyne foort alléén eigen, van de andere
Hartebokken genoegzaam onderfcheid, is in onze Kaapfche
volksplanting onder deeze volgende verfchillende benaamingen bekend.
Men noemt deeze dieren aldaar Trekbok, om reeden, dat
zy geduurig van verblyf veranderen, wanneer het gewoone voedzel
en water hun begint te ontbreeken, het welk door de groote
droogte landwaard in dikwyls voorvalt. By die gelèegenheid
misfen zy zelden in derzelver keuze waar zich beft, met hunne
groote meenigte, naar toe te begeeven.
Andere noemen hun Springbok, wegens derzelver vlugheid
en hooge fprongen die z y , vooral in, vryheid zynde, dikwyls
doen. Weder anderen, en, zoo het my toefchynt, met geen
minder recht, geeven hun den naam van Pronkbok, uit oorzaak
dier zonderlinge eigenfchap, hun alléén eigen, naamelyk, dat
zy het achterlyf, ’t welk, gelyk het verdere van den rug,
zeer licht Caftanjebruin is, naar hun believen geheel wit kunnen
maaken, over ’t welk ik omftandiger zal fpreeken.
De Heer G o r d o n , en andere by my geweeft zynde
Kaapfche Heeren, byzonder de Heer J. van R e e n e n , Oud-
Burgerraad van de Kaap ( a ) , die my de gemelde benaamingen
ook heeft opgegeeven, hebben my te gelyk in ftaat geftelt het
volgende omtrent deeze zonderlinge dieren aanteteekenen. De
vruchtbaarheid van deeze foort gaat byna het geloof te boven;
want men heeft my verzekert, dat zy zig in Troupen van
duizenden
(a) Deeze Heer heeft my gezegt een middel uitgevonden te hebben, om de
anderfints groene Wasch, welke op de Kaap aan zeekere Heefter groeit, door
kooking enz. volmaakt wit, veel harder en glanfiger te maaken, als het gewoone
Wasch van onze Kaarsfen. Buiten allen twyfel verdiende deeze ontdekking aange-
moedigt te worden : Zyn Ed. had de goedheid, my proeven daarvan, voor het
Kabinet, ter hand te Hellen.
duizenden byëen vertoonen. Vervolgens is men van gedachten,
dat zy zig voornaamelyk in het Land der Caffers ophouden; van
daar, en mogelyk nog veel verder, verfpreiden zy zig door
geheele Landftreeken, alwaar z y , vermits byna allerlei groenten
van hunne gading is, alles, tot zelfs de wortels der planten,
by gebrek van ander voedzel, verflinden: in dien opzichte ver-
ftrekken zy tot geene geringe plaag van den armen Landman,
welke daar en tegen ook alles aanwend om van derzelver
fchrikbaarend bezoek bevryd en ontflaagen te worden. Zeer
veele derzelve worden door de Boeren en Jagers gefchooten of
gevangen, ’t geen gemakkelyk gefchied als van geenen vrees-
achtigen aart zynde, en in dit opzicht zyn zy mogelyk alléén
nuttig, vermits derzelver vleefch niet alleen een zeer goed en
aangenaam voedzel is , maar zelfs voor een fmaakelyk wildbraad
wordt gehouden. Het verfcheurende gedierte, gelyk de Leeuwen,
Luippaarden, Hyënaas en anderen, verflinden insgelyks
eene meenigte derzelven, als niet gefchikt ter zelfverdediging
door hunne weerloosheid. Op verfchillende wyze koomen nog
zeer veele om ’t leeven, door ziekten, ongemakken, gebrek
aan genoegzaamen voorraad van voedzel voor derzelver ongeloof-
lyke meenigte, en welk voedzel zy in de uitgebreide Landen
die zy doortrekken, niet overal in gelyken overvloed aantreffen.
De groote droogte, welke vooral des Zomers in de
inwendige deelen van Africa heerfcht, waardoor dikwyls geheele
rivieren uitdroogen, ontbloot den grond van de anders daar
zynde gewasfen, hierdoor zyn zelfs het geboomte en brandftof-
fen aldaar zeer fchaars en men ontmoet ’er niet dan kleen kreu-
pelbos. Deeze voornaame hindernisfen, zoo nadedig zelfs voor
de verdere bewooning en bevolking deezer landen, doen het
gedierte de vruchtbaarer geweften opfpeuren en, voert hen
dikwyls in de nabyheid onzer volksplanting. Wat men ook, met-
fchyn van zekerheid, weegens het gewoone verblyf dezer Hartebokken
, als Terra de Natal enz. mag ppgeeven, men heeft my
A s verzekert