
verzekert dat hetzelve zeer onzeker is. Doch dit is
ftellig zeker, dat zy uit zeer verre en onbewoonde geweften
koomen, en als ik tny op het gezegde mag verlaaten, dat z y , diep
landwaards in, zoo weinig vreeze betoonen, dat men dezelve
met de handen grypen kan; een onbetwiftbaar bewys dat zy het
gevaar van den menfch voor zich niet kennen.
Het gewoone voedzel deezer dieren is overëenkoomftig met de
Harten, Bokken enz. gras en diergelyke gewasfen , doch dit
foort is, gelyk de Bokken, minder keurig dan anderen; hunne
geaartheid is zagtzinnig, waardoor zy zig weldra gewennen, na
het verlies van derzelver vryheid.
Men verzekert my dat de vrouwelyke foort ook gehoornd
is ; de zonderlinge eigenfchap, om zig van achteren wit te kunnen
rnaaken, gelyk men van het manlyke zeker weet, dorft
men niet ftellig bepaalen, doch men geloofde zulks.
De Heer G ord on hadt dit diertje, noch jong zynde, naar
Holland meedegenoomen, en te gelyk eene melkgeevende Geit.
In de Diergaarde overgebragt zoog het nu en dan maar zeer weinig;
de Geit kwam na genoeg met onze geiten overëen, derzelver
couleur was een weinig blaauwachtiger grys, en ftierf
niet lang hier zynde.
Dit aanvallig diertje, ’t welk ik thans onder zynen kaapfchen en
zonderlingen eigenfchap aanwyzenden naam van Pronkbok be-
fchryf, leefde tierig en wel in de Diergaarde. Zyn gewoone’voedzel
was gras, allerlei groentens, falade en koolbla*
den, geele peen enz. ja alles was genoegzaam zyne gading. Des
winters, in eene warme kamer gehouden, at het hooy, zeer
greetig brood, maar veelliever tarw als roggen brood, en
was byzonder geftelt op tabak zelfs Snuiftabak, gelyk alle
Bok-foorten. Het was geenzints fchuüw, naamelyk, tegens die
hy kende, echter eenigzints wantrouwend voor vreemden. Zyne
verdere geaartheid was gelyk alle andere Soorten van deze dieren,
riaamènlyk moedig en leevendig. Somwyl fprong het uit zig
,< zelve
zelve drie en vier voeten hoog , in eene rechtftandige lyn,
van den grond, wanneer hy zig, gelyk men my verzekert,
(want zelfs heb ik dat nooit gezien) van achteren wit maakte.
Zyne ftem of geluid was naby koomende aan dat van een Hart,
doch hy liet zig zelden hooren. By zyne aankoomft was het
veel kleinder, het liet niet toe dat men de maat van hem
konde neemen door zynen leevendigen of dartelenden aart, maar
het fcheen ons toe, dat hetzelve omtrend één vierde grooter is
geworden, geduurende den geruimen tyd dat het zeerwel zynde
in de Diergaarde geleefd heeft Q'). Eenen geruimen tyd, zeg ik,
want hetzelve is den 30. July 1774. in de Diergaarde gekoo-
men, en in Auguftus of September van het Jaar 1777.
door een ongelukkig toeval, geftorven ( c~). Het was in de
weide der Diergaarde, door eene affcheiding, van de andere
dieren afgezondert, doch een Breedfauitig Varken van de Kaap,
voorheen door my befchreeven, ’t welk by de andere dieren'
zonder eenigen hinder liep, ondergroef de afïcheiding by nacht.
Het diertje, zekerlyk door de bykomft van het Zwyn ver-'
fchrikt, moet zig inwendig door fpringen bezeert hebben, want
uitwendig yond men geene andere teekens, als het verlies van
eenige tanden en het losftaan der overige. Men trachte dit
gebrek door zachte voedzels te gemoec te koomen ,• doch. het.
ftierf weinige dagep na dit ongeluk.
Na deeze kleene uitftap, ( alleen gefchjkt ter.aanwyzing van
- pu 'io cm d«i
(O De Heer J. R. K o ft s r ï r , de Oude, fchyrit niet zeer naauwkeurig',
daar hy de groote van dit Diertje met de Axis,. of het gevlakte.Hart van Bea-
gaalen, gelyk Helt.. Het fcheelt wat veel, ’t geen omtrent de helft fcheelt. Zieden
Heer Büpfon, Suppl. Tom. V I . 'pag. 178. Vergelyk I.E Daim by. des
Heere Daobenton, diein grootheid met de Axts, geiyk-geftelt wordt. 1
(r ) DeHoogleeraardeHeer Aplam and vergift zich merkelyk, met-te zeggeni
dat hetzelve maar eenjge- maanden, in. de Diergaarde geleefd; Jieeft , daar,-, het .
hier- blykt-, dat het meer dan drie Jaareh aldaar in leeven ge weeft' iu. Z ïq dén Heer-
S E B cf poh ,^ Suppl. Tom. V L .pag. 18a.