
I 2
zy gevangen worden, en het onderfcheid der Sexe niet geeven?
Men zie hier over na wat C atesby zelf zegt, van zyne twee, zo
in kleur als teekening, verfchillende foorten deezer Slangen.
Het verfchillende getal der buik-, en ftaart-fchilden, ’t geen de
Heer L i n n é u s , zekerlyk niet zonder reden , maar als een kenmerk
opgeeft om de foorten te onderfcheiden, moeft > zou men
zeggen, alle deeze twyfïelingen beflechten ; dan ik heb 1 eeds gezegd
, en herhaal hier zulks nogmaals, dat dit kenmerk niet doorgaat,
en geene zekere teekens heeft. Ik heb alle de Ratel -Hangen der
Vorftelyke verzaameling met alle oplettenheid in dit opzicht onderzocht;
de fchilden, of liever fchubben, verfcheiden maaien geteld
; en welke was de uitkomft ? dezelfde, die my door het onderzoek
van anderen reeds bekend was;naamelyk, dat, onder de zes,
maar een was, die in getalvan fchubben met den Horridus van den Heer
L i n n é u s over een kwam. Men kan hier zien wat ik ondervonden hebbe.
Aan eene zeer groote en dikke Slang, de lengte van 4 voet en
8 duim Rynlands hebbende, en welker ratel met n . leden voorzien
is , tel ik , zeer naauwkeurig, 1 70. Buik-,en 25. Staart-fchubben.
Aan eene kleindere, van dezelfde foort, doch, als jonger, wat
netter in teekening, (zynde die, welke ik leevende gehad hebbe,
en over welke deeze Verhandeling gaat,) die lang is 3• voet en
een halven duim, en zes fchellen in haren ratel heeft, bevind’ ik
168. Buik-, en 29. Staart-fchubben.
Aan nog een zeer fierlyke kleine, dunne, mede van ’t zelfde
foort, maar 3. fchellen in den ratel hebbende, vind’ ik 1 7 1. Buik-,
en 21. Staart-fchubben. Deze drie zyn my allen van Surina-
men toegezonden, en dezelfden, die Seba ook verbeeld O). Hoe
weinig ftaats is hier nu op te maaken? M^: te zeggen dat het,
by deeze telling, op geen twee of vier fchubben aankoom’ , zegt
men my niet veel voordeeligs van deeze uitvinding 2 Voor welke
foort van den Heer L i n n é u s moeten wy nu deezen neemen 2 voor
zynen Horridus, o f voor den Mutus ?
( 1 ) Torn. 1 L Tab. 4J. Ég. 4,-
In drie anderen , welken meeft afch-graauw van koleur zyn ;
fommigen met meer of minder ftaauwe teekening, en het meeft
overeenkomende met die by den Heer Seb a , Tab. 95. heb ik het
dus met de fchubben gevonden.
Een vinde ik , ( die ik op de Verkóoping van S e b a ge-
kogt hebbe, en voor eene Ceilonfche te boek gefield word ) , met
6. ratelfchellen: deeze fchynt my 162. Buik-, en 2 o. Staart-fchubben te
hebben; dan dit is twyffelachtïg, vermits de Slang wat flecht bewaard is.
In een tweede, voor eene Weft - Indifche by my geboekt,
ontmoeten my 10. ratelfchellen: deeze heeft 163. Buik-, en 28.
Staart-fchubben.
Een derde, mede een Weft-Indifche, met 6. fchellen, heeft
i(57. Buik-, en 23. Staart-fchubbéri. Deeze alleen komt met den
Horridus van den Heer L innéus, in ’t getal der fchubben, overeen.
Wy zullen na deèze uitweiding (in welke wy de onzekerheid
van deeze kenmerken maar hebben willen aantoonen, en welken
wy veel liever uit de gedaanten van het hoofd, en den ftaart willen
afleiden ) wederom tot ons onderwerp overgaan.
Den 20. der maand September, van den Jaare 176 5 ., werd
my deeze Slang, leevende, over Amfterdam, voor het Kabinet, toegezonden
door den Wel-Ed. Geftr. Heere Jan N epveu, Fifcaal
op Surinamen. Ik ontfing dezelve in een klein houten vaatje,
boven op met dik lood bedekt, waar in eenige gaten gemaakt waren,
doch die niet toelieten iets van het Dier te zien. Ik maakte,
met hulp van mynen knegt, het lood gedeeltelyk los, en een foort
van linnen zak, boven om den ton ,--onder ’t lood bindende, ftaken
wy, het open einde deezer zak by elkaêr neemende, op die wyze in
een kasje, ’tgeen van boven met een fchuivend dekzel met dik glas
voorzien' was. Wy zagen de Slang ook in het kasje vallen ,
nog gedeeltelyk door den linnen doek, zo wy meenden, alleen bedekt
zynde: doch de knegt de zak wat fchielyk uit het kasje trekkende,
was de Slang daar te gelyk met het hoofd meer dan 8. o f 1 o. duimen
buiten gefchooten. Myne tegenwoordigheid van geeft redde ons; ik had
B 3 een