
Amerikaanfche zyn , vergelyken, men een merkelyk verfchil zal
vinden , maar dit verfchil wederfpreekt geenszins haar recht van
geboorte aan de Nieuwe Waereld; want waarom zou dit Geweft
alleen geen twee o f meerdere verfcheidenheden in foort van deeze
Dieren kunnen opleveren ? ’t geen C atesby in Carolina reeds aantoont.
Ook kan de vervelling der Slang hierin een merkelyk aandeel
hebben. Mynê twyffelingen, naamelyk, of dit foort van Slangen
wel zo zeer aart de Oude als aan de Nieuwe Waereld eigen
z y , berufl dan maar alleen, gelyk ik gezegd hebbe, hier op, dat
ik in de Ooft-Indifche Reisbefchryvingen, niet het allerminfte bericht
desaangaande vindé, waar op eenigen ftaat gemaakt kan worden.
De geleerde Abt Prevgst ( e ) rept ’er niets van in zyne
Befchryving van Ceylon, daar Seba evenwel zegt die van daar
ontfangen te hebben. R. K nox ( ƒ ) , die in zyne Befchryving
van Ceylon van verfcheide Slangen en andere Dieren van dat Eiland
fpreekt, meld ’er ook niets van, insgelyks Osbeek' ( g ) enz.
en in Afrika kan ik ook geëne blyken van deeze gevaarlyke Dieren
ontdekken: Wat reft ’er dan anders, dan te denken dat de Heer
Seba in de opgave der woonplaatfen van dèeze Dieren zal misleid zyn
geweeft.
ïn onze Weft-Indifche Kolonie te Surinamen noemt men deze
Slangen Boicinihga, en in ’t Hoflandlch Ratel- o f Bel-flang. De
Heer L innéus geeft de benaaming van Crotalophorus aan dit geflacht,
in het welk hy drie onderfcheidenè foortën heeft opgeteekend, die
hy -ticirrïdus, Dryinas 'en -Durisfas- noemt Hy onderfcheid die
foorten door het verfchillend getal van fchubben, wélke deeze Dieren
onder aan den buik en ftaait hebben, een kenteeken ( behoudens
de achting, welke wy anders aan dien grooten Natuurkenner
'verfchuldigd zyn) even gelyk het tellen dér Vingraaten ter önderf
e) Hift. Gen. des Voyages. Tom. 11. E ilt, de la Haye. (f) 't Eylanä Ceylon in zyn binnenjte Amß 1693. Bvo.
(gj Reize nach Ooftindie und China. Eoßock Wfay.
derfcheiding der Vilch - fooiten , van veel te ongewisfe uitkomft
om daar op met zekerheid te kunnen aangaan.
De Natuurlyke Hiftorie deezer Dieren door den Heer K alm en
andere genoegzaam afgehandeld zynde, ( waarby men nog de
Schriften van M arcgraaf, Piso en N ieremberg voegen kan)
zo is myn voornemen maar alleen ( gelyk wy alreeds daar mede
begonnen zyn) de misflagen, tègenftrydigheden, en dat geene ’t
welk anderen verzuimd hebben, eri myne eigene waarnemingen ,
hier ter neêr te ftellen.
Men is het zeer oneens o f deeze Slang eene vlugge dan wel
eene traage beweeging eigen zy. Dat geene, ’t welk ik door eigene
ondervinding wete, is zekerlyk niet in allen opzichte voldoende ,
want de langduurigheid van de reis, de befloote, hoewel zeer ruime
en van boven met glas overdekte kift, waarin de Ratel-flang
by my ontfangen zich bevond, zyn, ongetwyffeld, hinderlyk, aan
Dieren, die in het wild gewoon zyn te leeven; zo dat zy , door afgematheid
en vrees, belet worden hunnen waaren aart te ver-
toonen. De eerfte veertien dagen , der zeven en twintig , die
zy by my geleefd heeft, (niet tegenftaande deeze Slang toen reeds
al meer dan 2 3 weeken, zonder te eeten, gevangen was geweeft, )
was dezelve nog zeer leevendig, kruipende geduurig door de kift
heen en weder, komende dikwyls tot boven aan het glas; en uit
al de beweegingen, die ik haar in dien tyd heb zien maaken, heb ik
my nimmer kunnen overtuigen, dat deeze Dieren van een langzaa-
men en traagen aart zyn, vooral wanneer zy zich in het wild ophouden.
Het geval, ’t welk ik , in tegenwoordigheid van een goed
vrind en mynen knecht, met dezelve gehad hebbe, wanneer wy
haar in een daar toe gefchikte kift, met glas bedekt, overbragten,
en waarvan wy hier na Ipreeken zullen, kan niets anders dan eene
vaardigheid te kennen geeven, welke my, of-'mynen toenmaaligen
knecht, zeer flecht had kunnen bekomen.
Eenige Schryvers maaken gewag van een fterken ftank, welke deeze
Slangen, getergd wordende, afgeeven. Dit heb ik .niet ondervon