
6 BESCHRYVING van d en
affchutzd, Op zich zelven en alléén te laaten. Dit mannelyke
foort dus, zo als reeds gezegt is, ruim twee jaaren in de Diergaarde
geweeft zynde, bragt men de, op den 15. July 1776.
aangekoome vrouwelyke foort, naar eenige dagen op den ftal
geftaan te hebben ,• by hem; dit gezicht verleevendigde hem
geheel en al, en feheen hem zyne voormaalige woefte en wilde
geaartheid nu volmaakt te hergeeven. Het wyfje, integendeel,
was van het begin tot op het laatfte ongeluk, waarvan wy zoo
fpreeken zullen, van veel goediger geaartheid. Men liet hun
beiden met genoomen voorzorg, byëen, van de andere dieren
afgezonden, doch men moeft hun weldra vaneen fcheiden,
men gaf hun meerdere ruimte, doch al het zelfde, trachtede hy
geduurig het wyfje door zyne hoornen te kwetzen , zoodat
men genoodzaakt was, een klein dwars gaatje in elke punt der
hoorens te booren, en daarop een lat of dergelyk ftuk hout, vaft
te hechten. Hierdoor dacht men hem buiten ftaat te ftellen, om
het wyfje te befchaadigen, dan deeze en alle voorzorgen, die
men trachte te neemen, waaren vruchteloos^ Zyne kwaadaar-
tigheid van dag tot dag toeneemende, en wel by zonder tegens het
wyfje, ’t geen merkelyk kleender en my ongeveer ruim éénjaar
jonger toefcheen, was men genoodzaakt den Bul of het mannelyke
foort, aan een fterk en redelyk lang touw in de weide vaft te
leggen, ten einde het wyfje, o f de andere dieren, waar by hy
liep, niets kwaads te kunnen toebrengen. Nadat beide deeze
dieren, ruim vier weeken te faamen in de Diergaarde geweeft
waaren, doch, wegens de kwaadaartigheid van den Bul, al
meeft van elkander afgezondert , en ik voorneemens was,
om een’ Stier by het wyfje te doen brengen, ten einde de
mislukking van den Bul, was zulks mogelyk, te herftellen,
vond de laatftgemelde geleegenheid, zich van het touw los te
breeken, liep met zulk eene woede, dat het wyfje, zich van
benaauwdheid niet weetende te bergen, met het hoofd tegens
eene paal van het roofterwerk aanfloeg, met de hoornen tusfchen
de
KAAPSCI IEN BOS CHBU F FEL. r
de latten van hetzelve verwarde, zich in de lendenen bezeerde
en daarvan eenige dagen hierna ftierf. De Bul, na met veel
moeite opgevangen, en weêr vaft gelegt te zyn , had zich onge-
twyfeld insgelyks, met de hoornen tusfchen de latten van het
roofterwerk, ’t welk de Diergaarde omringd, bezeerd, hetgeen
de gefchondene en afgebrookene punten zyner hoornen genoeg
aanwyzen, en ftierf dus meede korte dagen daarna. De Bul
leefde byna twee jaar en twee maanden in de Diergaarde, doch het
wyfje maar ruim vier weeken, ongetwyfeld door het gemelde
ongeluk en geene genoegzaame oplettenheid en voorzorge van den,
ten dien tyde daar zynde, doch thans gedimiteerden, Opzigter
der Diergaarde.
Dan! hoe zeer men, door het hier bygebragte verhaal, over
dewoeft- en- kwaadaartigheid deezer dieren mag oordeelen, men
heeft my in onderfcheiden berichten verzekert, gelyk hier voorheen
ook reeds-gezegd hebbe, dat zy, zonder aanleiding daartoe,
geenzints kwaadaartig zyn, en misfchien heeft men die aanleidinge,
in de aan my gedaane verhsalen, verzweegen, ’t welk my door de
afgeleegenheid der Diergaarde niet mogelyk was* om na te gaan.
Eenige eigenfcbappen deezer dieren, verlangende te kennen,
gaf de Ed. Heer Gouverneur Baron van P l e t t e n b e r g , my
by deszelfs Brief van 12. April 17 7 5 . het volgende bericht;:
Betreffende de Boscbbuffèls, kan ik niet anders melden, als
,, dat zy gewoonlyk by troupen van tien tot twintig gaan weiden, >
„ zynde het vleefch zeer goed om te eeten. Zy zyn, ‘niet
„ door honden gejaagd wordende, geenzints kwaadaartig, doch
„ in dat geval, weeten zy: zich zeer wd te verweeren, lïaande
„ met hunne hoornen, aan weêrzyden, met zulk een geweld,
„ dat meenige hond daardoor als ’t waare, vaneen gereeten
„ word” . ’ Verder fpreekt Zyn Hoog Wèlgeb. nog over den ■
naam, dan hiervan hebbe ik reeds verflag gedaan.
De Wel Ed. Heer C o r d o n , by deszelfs aanzyn alhier, en 1
daarna onderfcheiden Bewoonderon van de-Kaap, welken ik
zelfs' ^