
eene ryke verzaameling van Uit- enTnlandfche Vogelen en
gekorvene Diertjes. T en dien tyde was die Mol de eenig-
fte bekende van dat ibort, tenminfte in deeze Verëenigde
Landen. Maar in den Jaare 1780. had ik het genoegen
kennis te verkrygen aan den Heere Paterson, zoo ik my
niet bedrieg een’ bekwaamen Kruid - kundigen van Londen,
welke, ter vermeerdering zyner kennis, van eene reize
naar onze Kaapfche Volkplanting, als toen over Atn-
fterftam van zyne reize te rug kwamv By het bezien van
verfcheiden zeldzaamheden zyner Kaapfche verzaameling.,
zeide hy deeze fraaie Mol ook vandaar hadt meedegebragt.
Ziedaar de ontdekking der waare geboorteplaats welke
wy aan den Heere Pa t e r so n verpligtzyn. Voordien tyd'
wilt men.nog niets zekers, omtrent de waare afkoomft-vam
dit fchoone Diertje; want Arabie was eene kennelyke mis.
flag in de Verkoop- of - Naamlyften, vermits het TheJaurus
van S e b a , in welke dees Mol voor.eene Siberifche be-
fchreeven is, lang vóór deeze Naamlyften', was in het ligt
gebragt, en voor Siberië was ook niets waarfchynlyks y
vermits ons de Reizigers dier Geweften niets van denzel-
ven vermelden; vooral de Hoog-Leeraar Pa l l a s , w e lke
in Siberië gereisd heeft: en daar die geen bericht geeft’
dat deeze Mol zich in Siberië o f Ruschland onthield, had
men reeden genoeg dat denzelvenaldaar niet gevonden wierd,.
vermits, dit zonderlinge Schepzel zyn kundig oog en nafpeu-
ring onmogelyk konde ontwyken. Door de. hier voor-
verhaalde kennis verkryging, van den Heere Pa t e r so n
voorgelicht, fchreef ik daarover naar de Kaap, en ik had
in den Jaare 1783 , reeds het genoegen deezen fraaïen Mol,
met nog twee andere zeer onderfcheiden Mólfoorten, te
ontvangen voor het Kabinet van Zyne D o o r l . H oogh
e i d , door de -verpligtende dienftbewyzen van den Heere
Baron van Plettenberg, Gouverneur van gem. Kaap.
Het
Het was by my zeerlang eene twyffeling, o f dees
zonderlinge Mol zyne fchitterende koleuren, leevend en
droog zynde, wel vertoonde, naamenlyk met al dien
groenglanzigen en zelfs eenigzints goudkleurigen gloed,
waarmeede dezelve in een glas met geeftig vocht gedom-
pe lt, en in een bekwaam daglicht geplaaft, zich vertoont.
Dit was by my eene twyffel, -zeg ik , om dat andere om
derwerpen, gelyk eenige zaaden van Bloemen, en Popjes
('Cbryfalide) van gekorvene Diertjes , my zulks reeds lang geleerd
hadden, en zie hier volgende, ’tgeen myne gisfing
fehynt te beveiligen. By den my toegezonden Mol,
die maar alléén volmaakt fraai was, waaren noch drie
o f vier foortgelyke , maar die , als meer dan de helft
kleinder zynde, my toefcheenen noch zeer jong en dus onvolmaakt
te z y n , echter hadden z y reeds iets§ min of
meer, van de fraïe kouleur des ouden. Ik nam een’ der
meelt kleurige uit de Liquor, liet hem opzetten en droo-
gen; hem daarna beziende waaren de weinige koleuren,
die hy te vooren in de Liquor hadt, gehee l. en - al ver-
dweenen, gelyk dezelve nog in het Vorftelyk. Kabinet
te zien is; en in tegenftelling, een dergelyke jonge in L iquor
, zyn weinige koleur behouden' hebbende, in het
Kabinet der fraïe Natuurlyke verzaameling van den Heere
G. P. M e y e r , Koopman te Amfterdam kan gezien worden.
Maar zie hier nog meer beveiliging van myne ver-
önderftelde koleurverandering deezer dieren, wanneer zy
droog of nat zyn.
B y twee Brieven gedagteekend Haarlem 13 November
r784. cn 19 Jan. 1785 fchryft my de meergemelde Heer
B. V riends : „ Ik heb onlangs het geluk gehad nog een’
,f groenglanzigen Mol van de Kaap in Liquor te bekoom’en.
u . Ik was daarmeede in myn’ fchik, temeer, wyl ik lang
A S. » z e «