Kies in de onderkaak is zeer klein, en. byna als een tand,
de volgende grooter en grooter, maar zy verfchillen uitwendig.
De achterfte is ter zyden als in driën verdeeld, elk deel zich als
een halfrond vertoonende. De drie volgende zyn even zoo,
doch maar in twee halve ronden verdeelt. De voorfte Kies, in
de bovenkaak, is wat grooter en kiesachtiger, als die van
onderen. De twee achterfte hebben ter zyden drie finalle uit*
fteekende ribben, als een op het midden en een op eiken zykant.
De twee volgende hebben ’er maar twee, op eiken zykant een.
Van onder de witte mond van het Dier, langs het voorfte
gedeelte van den hals of de keel, is het wit, welke zich met het
wit van den geheelen buik en het onderlyf vermengd. De beenen
zyn ongemeen teêr. De gefpleeten en zeer puntige hoeven zyn
zwart. Boven dezelve zyn, aan eiken voet, twee kleene zwarte
puntige byhangende klaauwtjes. De ftaart is aan de binnenzyde
kaal, zeer dun , wïthairig, van onder met een bosje losfe
bruine en zwarte hairen.