
rocks, eene zelfde foort met onzen Os is: vervolgens hoort meit
weer zeggen (£ ) , dat de Bifon en Aurocks zich ftaande gehouden
hebben , zo in ’twild, als tam gemaakt: wat verder, alle de tamme
Osjen, zonder bult, komen voort van de Aurocks, en, alle die
gebult zyn, van de Bifon: alverder ( / ) ,. aUe Zuiderdeelen van
Afrika en Afia zyn vol van gebulte Osfen of Bifons, en, in tegendeel
, die zelve Noorder Waerelddeelen, en Europa, zyn vol
van ongebulte , afïlammende van de Aurocksfen: verder ( m j , de
Bonafus, de Aurocks, de. Bifon en de Z ebu, zyn alle dieren
van eene eenige foort: en al verder zegt hy ( » ) , vraagt men,
welk is ’t eerfte Ras, de Bifon of d’Aurocks ? d’Eerfre verheft zyn
bult in de vermenging, d’Aurocks is- dus dïeerfte. Vervolgens
fchynt hy, gelyk ook elders , te gelooven, dat de bult der Bifons,.
door ’t draagen van zwaare laften, trekken en werken, waartoe,
men den Os federt onheuglyke tyden heeft gebruikt , is veroorzaakt;
maar , waarom heeft de Buffel dan ook geen bult gekreegen,
die ook niet min tot werken enz. gebruikt word, en tot draagen
van zwaare laften ( o ) , fchoon, de Heer de B u e f o n Qpj zegt,
dat zy niet draagen, maar trekken, ftrydig met zyne eigene zo
even aangehaalde fchryvers. Maar , waarom vindt men dan ook
geene Ras fen van gebulte Baarden en Ezels ?
Wy zien, uit alle het bygebragte, niet alleen genoegzame
twyfelingen, maar zelfs veele, ja meer dan waarfchynelyke reede-
nen, welke aanduiden, dat de Bifon een onderfcheiden foort van
onzen gewoonen Stier is. Kan de Kameel zynen bult verliezen, de
Muil-Ezel voortteelen, gelyk nog nader beveiligd word ( y ) ,
-Hebben;
(/£) Tom. XI. pag. 308.'
( iy Tom. XI. pag. 322.
(m ) Tom. X L pag. 326.
( n ) Tom. XI. pag. 327.
( 0) Tom. XI. zie in de Noot pag. 333.’
( p ) Tom- XI. pag. 331. .
( a) In het Journal de Trév. Oftob. 1703. ziet men, dae te Palermo eene Mui -
Ezelin van drie Jaar een Veulen ter waereld bragt, door paaring met eenen Muu-
Ezel gewonnen, dat zy ’t zelve met een overvloed van Zog zoogde.
Hebben, de Bifons en Aurocks zich ftaande gehouden, zo in het
wild, als tam gemaakt 2 Zijn alle Zuiderdeelen van Afia en
Afrika vol yan gebulte Osfen of Bifons, en, in tegendeel, die
zelve Noorderdeelen, gelyk Europa, vol van ongebulte afftam-
melingen, (gelyk wy ook gelooven,) van de Aurocks; waarom
zou dan de Bifon geene onderfcheiden foort zyn? Maar laaten
wy tot dê nadere eigenfchappen en kenmerken van dit vreemde
Dier overgaan, waarvan, behalve deze, nog geene goede afbeelding
gegeeven is.
In het Jaar 1766. kwam Monfieur Lodewyk Singels, geboortig
van Worms, met dezen Bifon in ’sHaage. Hy berichtte my,
dat dezelve ■ in ’t Noorden van Misfisfipi, by de kleine Rivier
Arreco, in het laatft van, het Jaar 1763. gevangen was; dat dezelve
nog kort voor zyn vertrek twee Köeyen, den Gouverneur
dier plaats behoorende, had gedekt; doch dat hy niet wift
wat daarvan geworden was. Dat zy in het wild, by trouppen
van tien tót twintig, alle achter elkander loopen , en de Koey nog
grooter dan de Stier is. Dat hun vleefch niet alleen zeer goed,
maar zelfs van eenen uitmuntenden wilden fmaak is. Dat zy zeer
fterk loopen, en, vervolgt wordende , de fteenen. die zy ontmoeten
achteruit werpen. Hier te zien zynde, fcheen my dit
dier zeer mak, en van eenen goeden aart. Het ftond dikwils op
de achtervoeten, liet zich vry wel behandelen en aanraakem
Zyn gewoone winter - voeder was hooy; doch veel liever at het
brood. Des Zomers graasde het, even als onze Runderen, in
de Weiden. Aangaande het hair op het achterlyf, dit is.
(volgens opgave) in den Winter zeer kort, in vergelykinge van
dat, ’t welk het hoofd en het voorlyf bedekt; doch in Mey valt
dit hair, op het achterlyf, genoegzaam af en ’t blyft aldaar den
geheelen Zomer kaal en glad; doch het hair van het hoofd en
voorlyf blyft altyd..
B E S CH R Y -