
de Goede Hoop, aan wiens gedienftige hulp, (ter vermeerderende
kennis der Natuurlyke Hiftörie, wy by aanhoudenheid -
ongemeen, verpligt blyven,) kwam dit zonderlinge fchepzel,
in Juny deszelven Jaars, in de Diergaarde. Zyn Hoog Wel-
gebooren gaf my, in, gemelden Brief, ook nog de volgende
berichten: „ Naar het zeggen van den Boer, door wien dit
„ Dier zeer Jong gevangen, en vervolgens was opgevoed, is
„ hetzelve niet voor het einde van i 7 7 2. gebooren”, enkondus,
by zyn, aankoomen in de Diergaarde den 14. Juny 17 7 4 , nog
geen twee jaaren oud -zyn. Eenige weeken na deszelfs aan-
koomft, is hetzelve door den Heere Schouwman, voornaam Kunft-
fchilder, met alle mogelyke oplettenheid in teekening gebrage,
naar welke deeze bygevoegde afbeelding gemaakt is.
Verder«, zegt-gemelde Ed. Heer Gouverneur,: „ Dat dit
„ Dier, naar zyne gedachten, pas halfvolwasfen was, doch niet
„ geloofde, dat hetzelve die grootte of vlugheid zoude
„ erlangen, welke aan die Dieren in het . wilde , eigen is” i
(Naar myn denkbeeld moét het dan in den tusfchentyd der
reize fterk gegroeid zyn ) : „ en dewyl de Taal der Hottentotten
(zegt de Ed. Heer Gouverneur al verder) „ zich niet wel laat
„ fchryven, is het my niet mogelyk, den naam uit. te drukken,
„ welken door hun aan deeze Dieren wordt gegeeven, dewyl
„ ’er ee-nen Tongflag by vereifcht word ,-die alleen by den
„ natuurlyken Ingezeetenen deezer uithoek, in gebruik is” , Eenige
maanden (zo o ik my niet bedrieg van het Jaar 1 774- ) na het
ontvangen van dit onbekende Dier, gaf de Heer C o r d o n ,
Bevelhebber der Kaapfche Militie,, my .een lang. gewenfcht
bezoek, en beveiligde, met eenig bericht der verdere eigen-
fchappen deezer Dieren, ( waarvan _ wy me.t die van anderen,
van de Kaap naderhand overgekoomen Heeren, doch meeftal
overëenkoomftig zynde, hierna fpreeken zullen ) de moeilykheid
der. Hpttentotfche Tongflagen, die dikwyls in derzelver Taal of
Spraak voorkoomen; dan zyn Wel Ed. Geltr. verzekerde my,
dat
w
k A A p s c h E n B O S C H B U F F E L. 5.
dat de naalle bepaaling daaraan te geeven , op Nou of liever
Gnou uitliep. Wy zyn dus deeze bepaaling van naam als;
anderzints, aan de oplettenheid en nafpeuringe der Natuurlyke
Hillorie van den Heere G o r d o n , verfchuldigd.
Wy hebben reeds gezegt, dat deeze Gnou in 17 7 4 , in de
Diergaarde aankwam. Dezelve was van het mannelyke gellacht f
en leefde ruim twee jaaren zeer gezond. In het jaar 1 7 7 6 ,
zond de Ed. Heer van P l e t t e n b e r g , eene tweede en wel
van de vrouwelyke foort, die den 15 July deszelven Jaars mede
zeer wel en gezond in de Diergaarde gebragt werd. Voor de
aankoomft Van deeze, had de voorige, nadeopftalhouding van
eenige dagen, nevens eenige andere Dieren , in de weide geloo-
pen ; doch weldra gaf hem deeze meerdere vryheid eenige
wildere eigenfchappen. Hy liét zich niet meer zoo onbevreeft
naderen, bleef echter, met eene zachte behandeling noch handelbaar,
doch, wanneer men zulks te veel voortzette, floeg hy
met de voor-en-achtervoeten, en trachtte ookmet zyn hoornen,
höewel niet kwaaddartig, te lïooten, men dorft hem dus, gelyk
voorheen, zoo veel niet meer vertrouwen/ In de Diergaarde
loöpende, jaagde hy dikwyls de Bèngaalfche Harten, enz;
echter bleef hy als nog, voor zyne gewoone Oppasfers, zeer
wel handelbaar.- Ik gaf order hem eenige dagen op den Stal te
zetten, met een Koebeeft naaft hem, alléén door een laag tus-
fclenfchot van elkander afgezonden, om hun beide aan elkander
te doen gewennen, doch men zag geene blyken van overëen-
koomft of genegenheid, maar wel het tegengeftelde. Daarna
liet men hun beiden in hét land, doch hy vooral toonde geene de
allerminfté blyk van vriendfchap of aandoenlykheid r integendeel-,
hy jaagde de Koe geduurig, als zy hem maar eenigzints naderde-,
en trachtte haar zelfs door zyne hoornen te befchadigen, ’twelk
men, zooveel mogelyk, met zachtheid belettede. Voora'1 van
dien tyd werd by wilder, en men was genoodzaakt de Koe van
hem af te neemen, en hem, door een in de weide -gemaakt
A 3 affchutzel,