
De beenen zyn , in vergelyk, niet dik, hebben geen
bewys van byhangende klaauwtjes boven de voeten, als
eenige andere dieren, maar zyn met zeer groote gekliefde
hoeven voorzien; die, aan de my overgezonden vellen,
zyn van zeer masfive hoornachtige natuur,; niet zwart maar
grysgraauw. Die der voorvoeten zyn een duim grooter als
die der achtervoeten,
E I N D E .
W A A R N E E M I N G E N
OVER HET GERAAMTE VAN DE
C AMELOPARD AL IS,
’t Welk in het K a b i n e t van Z. D. H. den Heere
P r in s e v an O r a n g e gevonden wordt.
D e Cameloparddlis, of Giraffe, heeft als alle le vendbaa-
rende viervoetige Dieren zeven halswervelen; doch
veertien in de borft , v y f in de Lendenen; Het heiligbeen
beftaat uit vier als ineen gelmoltene wervelen, met welkers
uiterfte de ftaart geleed is , die uit zeventien, allehgskens
verminderende wervelen zamengefteld is.
Daar zyn evenveel ribben als borftwervelen, van welke
agt met het borftbeen geleed zynde waare. of .echte,, en de
overige zes onwaare of onechte kunnen genaamd worden.
Het
Het borftbeen heeft een fpits aangevoegd been, of os
Enfiforme: g. &. De Ribben, vooral de waare, zyn, éven
als in de harten, geleed met kleinere ftukken, die niet kraak-
beenig, als in menfchen, en veele andere Dieren, maar
been zyn; deeze zyn eigentlyk door middel van kraakbee-
nige verëenigingen gehecht aan het borftbeen. Het fchynt
dat dé Natuur, dit, in zeer veele viervoetige Dieren, en
wel by de meefte herkaauwende, ook in het Varken, als
mede in de Vogelen, zelfs in de Bruinvisfchen zoo gewrogt
heeft, om ruimer te ademen ; aangezien, dé voorfte ribben,
een’ rechten hoek met de ruggraat maakende, de borftdoor
geene beweeging kunnen verwyderen, gelyk zulks in ons
gefchiedt. De herkaauwende dieren ademen dus meeftal
met het middenrif, en .héjgen, daarom zoo fterk in de
warmte , gelyk vooral in de fchaapen gezien kan worden,
De heupbeenderen, en agterpooten zyh gemaakt even
alsby de fchaapen; zoo zyn ook de voorpooten; dat is,
?er zyn geene fluitbeenderen, noch agterklaauwcn , gelyk by
zommige harten, en vooral by het Rendier.
Het gebrek aan fluitbeenderen fchynt oorzaak, dat ’er
zydelings aan den buitenkant, tusfchen het hiel - en - fcheen-
been, een klein been .gevonden wordt, ’t welke het koot-
been bevat, en een foort van buitenenkel maakt, zoo als
het de Heer Daubenton zeerwel befchreeven heeft by het
geraamte van den Os, Hijl. Nat. du Cab. du Roi, Tom. IK
pag. 527. ’t welke als een e Hypograpbe van het fluitbeën
kan aangemerkt wórden: In het Geraamte van het Indüianfch
Reetje, door my in myne Natuurkundige Verhand, p. 225,
befchreeven, heb ik het als nog niet konnen gewaar worden;
Het flukbeen fchynt daar, als b 7 ons en veele andere
dieren, den buitenften Enkel té maaken,' D e voorvoet,
evenals by.de fchaapen, beftaat uitfoortgelykebeenderen,.