
„ of faamenweefzel van fpieren had, zeer gefehikt om de huid
„ uit te rekken of te doen inkrimp en, om dus het hair o.pge-
„ richt o f glad te vertoonen. Van eerae zak o f heurs, van
„ binnen met wit en van buiten met hruin hair, heb ik niets
„ hoe genaamt, kunnen befpeuren Qd') .
Wy.zien dus de oprichting yan het hair door den Opzetter
beveiligd, maar noch daarenboven verzekert my zulks alhier
een Chirurgyn, welke dit Hartebokje eenige weeken, direét
agter zyn Huis, in een kleen bleek veldje, voordat bet na de
Vorilelyke Diergaarde verzonden is , bewaard heeft : dezelve
heeft my ook het hoog opfpringen en wit worden beveiligd,
waarvan wy reeds gefprooken hebben.
Het is dus meer als waarfcbynlyk , dat het Dier de witte
hairen door de fpieren van den rug opzet, doch dan moet
noodwendig volgen, dat bet die momemlyk daarna, ter weêÉ-
zyden, over het bruine hair nederiegt, want anders kon het
geheele achterlyf niet wit worden. Door de oprichting alléén,
’t welk ik verfcheiden maaien onderzogt heb, ziet men niet
anders als eenen witten ftreep. Men herïnnere zich myn gezegde;
Dat
frf) Door het nu eerft ontvangen VI. Supplement van den Heére de Bü ff on
zie ik, dat de Heer Al lamand dit Hartebokje ( door my Pronkbokje
genoemt) Be benaaming van Gazelle a bmrfe fur le doe gegeeven heeft , en dat
zyn Hooggel. het met een zak of beurs op den rug befchryft. Zie hier deszelfs
eigen woorden. „ F ’oiei comment cela s’opère : l’animal a fur le dos une efpèce de
j, bourfe faite par la peau, qui fe repliant des deux côtés, forme deux lèvres qui fe
„ touchent pref que ; le fond de cette bmrfe efl couvert de poils blancs, 6f c’ejl l’ex-
„.trémité de ce-poils qui, paffant entre les deux lèvres, parait être une raie m ligne
„ blanche; lorfque la Gazelle court, cette bourfe s’ouvre, le fond blanc paroit d
découvert, (ÿ dès qu’elle s'arrête, la bourfe fe referme” . Zie deeze befchryving
van den Heere Allamand, by den Heere B ofpok, Suppl. Tom.FI. pag. 182,
zyn Wel Ed. fchynt hierïn niet wel onderricht, of niet wel in de beurs gekeeken
te. hebben.
De . Chèvre Sautante, van den ouden Heere F ors t eR. De Gazelle a Bourfe fur
le dos, yan den Heere Al l aman d, en deeze myn Pronkbok, is zonder beden- -
king, het zelfde Dier ; doch geenzints de Bontebok, waar omtrent by den Heere
de B ut F o n , nog eenige twyfel fchynt.
Dat die ineeuwwitte hairen, boven op den rug, vier of vyf
duim lang zyn, dat ik in zyn leeven en zelfs na zyn’ dood, die
witte ftreek niet kon verbreeden. Maar dit was ook niet nodig,
vermits men nu zelfs noch, daar bet reeds voor het Kabinet
dis opgezet, die lange witte hairen, over de bruine, die korter
zyn , zoo kan oplichten en nederfchuiven, dat het zich van
achteren wit vertoond. Nog heb ik by deze proefneemingen
bevonden, dat de gemelde ftreek witte hairen zich, naar
het achterlyf, wat meerder breed doet zien, dan hier zyn
dezelve zoo lang niet; het Dier moet dus volftrekt de witte
hairen kunnen oplichten en over de bruine been fchuiven,
’t welk men, gelykzoo even gezegd heb, als nog met de handen
kan verrichten.
Zie daar die wonderbaare eigen fchap van dit bevallige
Hartebokje , zoo duidlyk my moogelyk, voorgefteltl. Maar
waartoe deeze Dieren met dit vermoogen begaafd ? De groote
Werkmeefter der fchoone Natuur heeft niets voor niet verricht.
Door het wit worden ontdekken zy zich op eenen verderen
afftand; zou zulks ook moeten dienen (gemerkt hunne te
groote vruchtbaarheid, waardoor zy , gelyk men verzekert,
geheele Landftreeken bedekken) om daardoor de Jagers, benevens
het verfcheurende Gedierte, hun wit te beter te doen
treffen ? Ik voor my bekenne, de wyze fchikking van het
onbegrypelyk Alvermoogem, welke dikwyls zoo zichtbaar in hèt
gefchaapene doorftraalt, in deeze ichepzelen, niet te kunnen
• doorgronden.
B 2 B E S CH R Y V IN G