
hebben gehad ; een voorwerp, ’t welk wy leevendig gezien,
gehad, en in alle omftandigheden waargenomen hebben. Wy
verwerpen dan in dit geval dé ellendige gedaante, welke de anderszins
geleerde en beroemde B ont i u s r » ) daar van gegee-
ven heeft, met de verhaalen van anderen, die het verwonderenswaardige
van dit fchepzel, gelyk zyne wezenlyke grootheid,
vergroot hebben, zelfs z o , dat men, de graaden van onderfcheid
naauwlyks kunnende bemerken, den Menfch haaft met hetzelve
zoude verwarren.
De Africaanfche van A n g o la , door den beroemden Burge-
meefter T ulp befchreeven, zynde omtrent den Jaare 1640
aan Z yne Doorluchtige Hoogheid den Prinse Frederik
Hendrik vereerd, komt, onzes bedunkens, het allemaafte aan
het voorwerp dezer befchry vinge, zo in de gedaante als in eigen-
fchappen en grootheid. Alleen zou men konnen zeggen, dat
de armen en beenen, van die van T u l p , zwaarder en dikker
gefpierd waren, gelyk in de Afbeelding, welke merktekenen
van echtheid draagt, kan gezien worden. De voor- en achter
voeten fchynen ons echter in dat voorwerp eenigzins te kort
en de vingers te fpits afloopende.
Doftor T y s on heeft in 1699 eene ampele Befchryving in
het Engelfch, ongetwyfeld van dit zelfde fchepzel doch mede
yjj- Africa, gegeeven, en dezelve met acht onderfcheide plaaten
opgehelderd. In de twee eerfte zien wy het geheele dier, ’twelk
een mannelyk foort was, zoo van vooren als van achteren, dan
in fommige deden fchynt de tekenaar niet gelukkig gedaagd
te zyn. De ooren zyn te groot en te wyd afftaande,^ de neus
is veel te verheeven, de groote teen der achtervoeten is te lang
en genageld, welke nagel wy by drie van onze voorwerpen niet
gevonden hebben. De twee volgende plaaten vertoonen het dier,
zo van vooren als van achteren, in zyne fpieren. De vyfde
verbeeki
(a> Bontiüs H ifi. Hat. Ind. pag. 84-
verbeeld het geraamte , en de drie volgende, de inwendige
deden. Deze ontleedkundige Afbeeldingen zyn door de Heeren
B u f f o n en verfcheide anderen met lof geroemd, en de Heer
Daubenton, wiens naauwkeurige dierlyke - Ontleedingen nog
geen weergade gevonden hebben , heeft dezelve in zyne Befchryving
overgenoomen.
De Heer E dwa rds geeft in zyn Werk over de Natuur-
lyke Hiftorie der Dieren , hier aangehaald , de Befchryving
en Afbeelding ook zekerlyk van deze zelfde foort, welken by
voor eene Africaanfche fchynt te houden. De Afbeelding is
vry goed, voor zo verre zy niet tiaar een leevend voorwerp
gemaakt is, en de groote teen der voeten verbeeld hy ook genageld
, ’t welk onze Afiatifche niet heeft, gelyk wy zo even
gezegd hebben.
Eindelyk heeft de Heer de B u f f o n alle mogelyke vlyt en
oordeel aangewend, om ons dit twyfelachtig fchepzel te doen
kennen, en daar toe by gebragt al wat de voornaamfte Schry-
vers des aangaande gezegd hebben. Hy befchryft de foort,
die hy gezien heeft, onder de benoeming van jfocko, en fchynt
hem in zyne Hiftorifche Befchryving insgelyks den Nagel op de
groote teen der achter voeten te geeven. De Heer Daubenton
zegt, dat die mede uit Africa van de kant van Angola afkomftig was.
Mogelyk is die nagel dan een onderfcheidend kenmerk der Africaanfche
, van de Afiatifche. De Afbeelding, welke de Heer
de B u f f o n van de Jocko geeft, en dien hy dezelfde acht te
zyn met die van T u l p , T y s o n en E dwa r d s , ftrookt
geheel niet met de Afbeeldinge van die Schryveren, welken
meer naby met onze Afiatifche overeenftemmen, en waar van
de verfchillen mogelyk alleen aan het begrip of oog-punt van de
befchouwing der Kunftenaaren zullen te wyten zyn. Het weezen
is in deszelfs Jocko te menfchlyk, door dien de neus te verheven
en de lippen al te dik verbeeld zyn. De ooren fchynen
ook wat te groot en de palm van de handen of voorvoeten wat
te kort. A $