
wing en erïnnering van onderfcheiden dieren, welke men in dit
fchoone Schepzel als zogt te verëenigen.
De geaartheid van dit zoo zeldzaame als fchoone Dier was ten
allerüiterfte zachtzinnig, en zelfs goedaartig. Nimmer heb ik
hetzelve eenige blyken van boosheid, ruuw-of - wildheid zien
geeven, het liet zich zonder de minfte vrees c f fchuuwheid naderen
, aanraaken en ftreelen. Het at graag brood, en nam het
zelfs uit de hand van elk dien hem zulks aanbood. Het was van
de mannelyke fexe. Deszelfs gewoon voedzel in de Diergaarde
was gras, hooy, haver en dergelyke graanen, doch het at
ook byzonder graag geele peen en voor alles brood, gelyk
meeft alle tamme Harten en dergelyke Dieren. Het fliep ook
even als die dieren, zeerveel met het hoofd op het lyf leggende.
Volgens my verzekerd bericht van den Oppasfer der Diergaarde,
herkaauwde het zyn genoomen voedzel, ’t welk ik zelfs, door de
afgeleegenheid der plaats, hoe dikwerf ik ook aldaar geweeft ben,
niet heb kunnen ontdekken. Het geluid had veel overëenkomft
met dat der Harten, vooral als z y , gelyk in den Bronstyd, naar
elkander fchreeuwen, doch het maakte zeer weinig gefchreeuw.
Loopende, had het veel overëenkomft aan de gewoone draf van
een Paard, en ’t fcheen gefchikt tot eene fnelle beweeging, doch
de lange reis, en hunne te zeer bekrompen plaats op de Schepen,
veroorzaakt eene ftrammigheid der leden in al zulkè
dieren, die zelden verdwynt. Vrolyk zynde lichte het, in t
fpringend loopen, het achterlyf dikwyls op, zonder echter in
het allerminfte achterüit te flaan.
Alhoewel dit Dier aanmerkelyk genoeg was in grootheid, gelyk
uit de navolgende afmeetingen welken wy genoegzaam achten
, te zien is , zoo was hetzelve nog niet tot zyn volkoomenheid,
gelyk de E d. H e e r B a r on van P l e t t e n b e r g , in deszelfs
Brief aanteekend, daar by voegende, veel grooter hoorn
s van deze Dieren aan de Kaap gezien te hebben. Het moet
dus,
dus, volwasfen zynde, het allergrootfte Hart, en zelfs een
Paard, verre overtreffen.
Betreffende het verfchil, ’t welk ’er mogelyk tusfehen het
Mannelyke en Vrouwelyke foort dezer Dieren zyn kan, ben ik
niet inftaat iets met zekerheid te zeggen, hebbende ik ten dien
opzichte nog geen nader bericht ontvangen. Wy moogen echter
desaangaande, op de zoo nutte als onvermoeide nafpeuringen
van den W el E d. Heere G o r d o n , met alle recht vertrouwen.
In onderfcheiden bereide vellen, die ik gezien hebbe, is my
voorgekoomen, dat de witte vlakken terzyden het hoofd, en wel
byzonder de witte ftreepen die zich terzyden van het lyf vertoo-
nen, in onderfcheiden voorwerpen merkelyk verfchillen. By
eenige ziet men twee by andere drie witte vlakken terzyden het
hoofd, en fomwylen heb ik die, in eene eenigzints verlengd
vlak, inëen zien vloeijen. De witte ftreepen verwonen zich
ook zeer onderfcheiden. R id in g e r verbeeld zyn dier ongebaard
, gelyk het wezendlyk is, met de twee witte ftreepen, onder
op den Neus , in de gedaante van eene V byëen loopende,
en op elke Wang drie, in eene fchuinfe lyn ftaande, vlakken. Het
lyf heeft tien witte ftreepen, waarvan de vierde en vyfde, een
weinig naar beneden, inëen loopen. De Heer C ol l ini verbeeld
zyn dier maar met zeven witte ftreepen op het lyf , waar
van de eerfte, naar onderen zich gevorkt, of in tween gedeelt
vertoont. K n o k k cu IVTu l u l k , verwonen het met negen
breede banden. Dit ons voorwerp heeft aan de eene zyde zeven,
en aan de andere negen witte ftreepen. Alle deeze en
meer aangehaalde Schryveren verbeelden het zonder Baard, en
aan geen dier hoofden welke my , met het welbereide vel en
hoorns daar op, zyn toegezonden, was een Baard of dergelyk
te befpeuren. Doch wy hebben te vooren deswegens genoeg
gezegt.
Deeze Coudous onthouden zich vry verre Landwaards in van
B de