
De gedaante van het wonderbaar gehoornde hoofd, ’t welk zich
meeftal nederhangend of bukkend, als dat der Runderen vertoond,
onderfcheid zich te veel van het Paard, anders zoude men
uit fommige deelen van het lyf enz., eenige flaauwe overëen-
koomft kunnen vinden, dan, naar myn denkbeeld, koomt hetzelve
nader aan den Stier en Buffel, als aan eenig ander dier.
Het gewoone voed zei deezer dieren was gras, hooi en haver.
Zy aaten zeer graag brood, kool en faladeblaêren. Volgens aan
my gedaane verzekering der Oppasfers, herkaauwden zy hun
voedzel, gelyk de Runderen. Hun geluid, hoe zeer ook
daarvan onderfcheiden, als minder bulkende, kwam het naaft
by dat der Koeijen. Het affcheeren van het gras, het drinken
en het flaapen, kwam daar meede overeen. Voorheen hebben
wy reeds gezegt, dat hun vleefch zeer goed om te eeten is.
Op de zwaarfte hitte van - den dag, zogten zy de fchaduw onder
het
fchilligèj doch voor my niet onverfchillige uitweiding. En betreffende de daarin
Voorkoomen.de befchuldigingea, van den Heere de B u f f o n , van peu attentief
dn dergelyke, wy achten dezelve als weêrklanken van dergelyke aanmerkingen,
welke wy de vryheid genoomen hebben, zyn Ed., doch met vry meer befchei-
denheid, van tyd tot tyd, onder het oog te brengen, of mogelyk zyn zulks,
opzettingen van my ongunftige, welker laage handelwyze wy verachten, even.
gelyk de ongelukkige aanmerking van den Heere Joh. Rein. Forster, dea
Ouden, welks bekwaamheden met deszelfs Chara&er, zynen Reisgenpoten, ja
Engeland bekend js. Van dèszelfs edelmoedigen endoor geleerden Zoon, G. Forstf.r,
mynënhooggeïchten Vriend, hebben wy nog onlangs blyken van een tegengelteld
Charafter ontvangen, dceze, voorheen door een’ fchynvriend, met een’ zoo val-
fchen als kwaadSartigen brief misleid, heeft my, van zyn’ misflag ten vollen
overtuigd zynde, naderhand de edelmoedigfte voldoening gegeeven, gelyk die te
zién zyn, in The Monthly Review, Londen 17785 Vol, L ÏX . pag. 461 j doch
voomaamcrrlyk, in de Appendix pag. 550. Aigetneene Bibliotheek, Arrifi. 1778.
Tweede Deel in het Letternieuws, pag. ƒ46. Algemeen p'aderlanOfi-fie Z-ehervefe-
mngen, in het Mengelwerk, eerfie Deel agtjle Stuk, pag. 358. journal des Sgavans
Septemb. 1779, pag. 492 d’Amfierdam de M. M. Re ï . Ik was voor-.
neemens de dwaasheid en her onwaare van den Heere J. R. Fors ter, 't welk
de-Heer de BofvoN, zonder noodzaake, heeft ovèrgehöOinen, onaangeroerd
te laaten, doch vermits men zulks als eenen nieuwen aanval van den Zoon, zoude
kvranen aanziea, heb ik deèze aanteefcening hier noodig geacht.
kaapschen BOSCHBUFFEL. n
het geboomte. Het op de kniën voortkruipen, waarvan de
Heer A l l a m a n d fpreekt, is my, gelyk ook den bediende der
Diergaarde, volmaakt onbekend, en alleen eene eigenfehap van
het Breedfnuitig Varken, voorheen door my befchreeven.
Het onderfcheid in gedaante van dat der Sexe, was van geen
aanbelang. Beide gehoornd zynde, fcheen my de vrouwelyke
foort kleinder, doch daar my deeze ook jonger toefcheen, durf
ik deswegens niets zekers bepaalen. Derzelver uitwerpzelen
waaren keutelachtig, wat grooter als die der Harten.
B E S C H R Y V I N G
V A N D E N
K A A P S C H E N
B O S C H B U F F E L ,
D O O R - D E
H O T T E N T O T T E N G N O U G E N A AM D .
Tab. X V I I I .
■ P\it zonderlinge dier , welke tot het mannelyke gedacht
behoort, heeft van het begin der neus tot aan betgrond-
beginzel van den Staart, de lengte van ruim zes Rhynlandfche
voeten. De hoogte, langs den voorvoet tot op den rug by den
hals , was drie voet zeven en een halve dnirn,
B 2 De