
6 B E S C H R Y V I N G van den
.en flemende geluid, ’t welk de Bakkers op een glaazen pofthoorn
maaken, om hunne kalanten te waarfchuwen, als het warm brood
uit den ooven komt.
Dit geluid ofdeeze klank komt dan, gelyk wy reeds gezegt hebben,
niet uit den aars, maar het fchynt my nevens den Heer Dr. Pallas , die
het met my dikwyls gehoord heeft, en wien ik den Romp des geftor-
venen Vogels ter ontleeding gegeeven hebbe, zeer zeker, dat het zelve
voortkomt door eene flaauwe opening des beks,en een foort van windzakken
, welken, hoewfel verfchillende in gedaante, meeft aüen Vogelen
inwendig eigen zyn. Voomoemde Heer heeft my (daar het in
dit ftuk op aankomt) de volgende waarnemingen wegens het inwendige
maakzel meede gedeeld, waar voor wy hem onze erkentenis
hier afleggen. Zie hier wat hy zegt: „ De luchtpyp is, eer
zy in de borft gaat, van dikte als een groote fchryf-petj, beeq-
„ hard en geheel rol-rond. In de borft \yordt; zy kraakbeenig, en
„ verdeelt zich in twee half ronde kanaalen, die hunnen loop paar
„ de long neemen. De linker windzak is zeer kort , die. der
,, rechterzyde gaat tot geheel achter in het onderlyf, en is door
” dwars-vliezen in drie o f vier groote cellen afgedeeld ” . Het
zyn dan zekerlyk deeze zogenaamde wind-zakken, welken mets als
oorzaaken van.de onderfcheiden geluid maakingcn der Vogelen
groeten deels moet aanmerken. De lucht, door de drukkende
werkingen der {pieren geperft, zoekt haaren uitgang door de hoofdtakken
der vleezige long, en ontmoet in haaren weg kleine, veerkragt
hebbende vliesjes , welken drillingen verwekken, die allerleië toq-
nen kunnen voortbrengen (£)• Maar ’t geen ons eindelyk ve?r
zekert dat dit geluid niet uit den aars komt, is dit, dat men, by eene
zeer naauwe oplettenheid, als zy dit vreemde doffe geluid maaken
( ’t geen zy veeltyds zonder voorafgaand gefchreeuw doen,) hunne
borft en buik ziet beweegen, en den bek eventjes open gaan.
Het
■ (A) Mem. de Mf- fiüElssAHX, duns les Mem. de l’Acad. Royale des Sciences de
fmis i année 17J3. p. 2P3.