
zelfs gefprooken heb, verhaalden, dat deeze dieren, in zeef
groote meenigte, in de verafgeleegene Landen van de Kaap,
gevonden worden. Sommige hebben my verzekert, dat zy fom-
wylen eenige weinige, niet zeer wyd van onze Kaapfche Volksplanting,
gezien hadden, en beveiligden de reeds bygebragte
eigenfchappen deezer dieren. De afftand, waar zy zich voor-
naamenlyk in meenigte onthouden, bepaalde men op 150 tot
omtrent 200 uuren landwaards in, zonder echter het juifte diflrict
aan te wyzen. Myne toevlucht neemende tot het Journaal van
.denLandtogt in denjaare 1 761 ondernoomen, onder de Regeering
van den overleeden Ed. Heere Gouverneur R. T ü l b a c h ,
fcheen ’t my eenigzints toe, dat men deeze dieren ( indien
men de Gnou hier bedoeld) in de grasvlaktens ten Ooflen en
Noorden van de zoogenaamde groote Namacquas moeit vinden.
Althans de Hoogleeraar, de Heer A l l a m a n d plaatfl alhier
op dien Landtogt, met deszeifs gewoone oplettenheid, deeze
dieren, Gnou ook Bofchbuffel genoemd, in zyne aanteekening
op dien Landtogt N Q. 36. Ik blyf echter geheel in twyfel of in
de befchryving van deezen Landtogt (a) de Gnou bedoeld wordt.
Hier word wel van Buffels gefprooken, doch ’er worden diep
landwaards in nog eene geheele andere foort, insgelyks Buffels
genaamd, gevonden, van welken men my een hoofd met enorme
hoorens heeft, toegezonden ( £). Maar om weder tot het waare
onderwerp deezer Verhandeling de Gnou te koomen, het is
■ wonder, dat deeze aanmerkelyke dieren , voormaals nimmer
-befchreeven, zoo geheel onbekend z;yn gebleeven, doch wie
zal ons zeggen, hoe veele ganfch onbekende Schepzelen zich in
de als nog onöpgefpeurde deejen van.Africa onthouden. De oude
Schry veren,
( a ) Nieuwe Befchryving-van de Kaap, Amfi. 1778, in Ottavo, lladz.^$en$p.
( 4 ) Mogel.yk is deeze .de Bifen rnu/que, welke in het Suppl. V I Deel ( my nu
eèrft ter'hand gekoomeh) 'van dfefi Heere dé Büffón gevonden wordt; doch de
rhoorens der Kaapfche zyn rechter en min.neêrgehoogen.
k a a p s c h e n BOSCHBUFFEL. 9
Schry veren, o f liever eenige derzelve, noemden voormaals byna
alle vreemde o f onbekende dieren: Monllers. De oude Hol-
landfche Puikdichter J. v a n V o n d e l , zingt reeds in zeker
Vaers: „ Men hoeft om Monllers niet te reizen, naar Africa”.
Men kan deeze zonderlinge Schepzelen in geenen deele,
gelyk den Kaapfchen Ezel ( Zebra) , de Coudou enz., als eene
fchoone gellalte en aanzien hebbende, befchryven. Het hoofd
ruig en wild met ongelyke vry lange hairen hier- en- daar begroeid,
de witte Ityve hairen in een cirkel om de oogen llaande,
geeven dezelve meer een verwonderend en wild, als wel een fraai
aanzien. De lange hairen van den hals, verfchillen te veel van
de fraaije lange ter zyden den hals van het Paard afhangende
maanen. Zy onderfcheiden zich te veel, als veel korter en
minaanzienlyk op den hals van de Gnou nederleggende ( c ) .
De
f c') Men zal zich ongetwyiFeld verwonderen, als men deeze myne afbeelding,
met die van den Heere Allamand, vergelykt; de daarna gevolgde van den Heere
de Büfeon zyn merkelyk verbeterd. De Ed. Heer Baron van Plettenberó,
heeft my te gelyk eene Afbeelding, Copie of Origineel, van die van den Heere
A llamand gezonden, doch die tegens het leeven vergelykende, achttede wy
nodig, eene andere, doormyn’ Teekenaar, met alle oplettenheid te doen maaken,
die eiken Kundigen, het dier ziende, onëindig beter geviel. Het ontbreekt den Heere
G ord on aan de Kaap, volftrekt aan bekwaame Teekenkundigen, doch zulks kan
zyn Weledele niet verhelpen.
Lange na myne voorige befchryvingen der Coudou en Canna, en zelfs na de
opgemaakte befchryvingen deezer Gnou en Pronkbok, koomtmy, door verzuim van
myn' Boekverkooper, nu onlangs eerll het XI. en XII. Vervolg in Oftavo, van
den Heere de Bdf fon, in handen; daar hy toch gewoon was, my de Quarto
Ditgaave te leeveren, en dus het VI. Deel of Vervolg, my reeds lang moeit
verzorgt hebben. De menigvuldigheid myner bezigheden my thans minder, dan
voorheen, tyd tot het leezen der üitlandfche Journaalen enz., overlastende, te
meer. daar wy zeer goede Hollandfche, gelyk de VaderlanifcheLetteroefeningen,
Algetneene Bibliotheek enz., hebben, hoewel die niet altyd, de buitenlandfche
Nieuwigheden aankondigen, zo is de Uitgaave van den Heere de Bd.ff.on, te
laat tot myne kennis gjekoomen. Myn Vriend, de Heer Boddaert te Utrecht,
myne twee voorgaande ftukjes ontvangende, fchreef my terecht: , ,met verwon.
,, dering te befpeuren, dat ik het gemelde Vervolg nog niet fcheen gezien te
„ hebben”. Ikvraag verfchooningaanmyneLeezers,vfegens.déezevoor hun onver-
B * fchülige»