
B E S C H R Y V I N G
V A N D E N
A M E R I K A A N S C H E N
R O T S - H A A N ,
Tab. V I .
Deeze Vogel is een weinig kleinder, dan de gemeene Duif. De
Bek is licht-geel, kort, ter zyden plat, boven rond en naar
het einde wat krom neêrdaalende; het onder kaak-been wordt door
het bovenfte ingeflooten. De Neusgaten fchynen my ovaal eii
groot, en liaan in dit voorwerp, ’t geen zeer wél is opgezet,
onder de voor-veeren van de Kuif verborgen.
De Oogen . . . . Dé Tong.
De Veeren van het Hoofd, Hals, Borft, Buik, Rug en op dè
Schoften der Vleugels , gelyk mede de boven- en ondervecren van
den Staart, pronken mét eene fchoone en zeer levendige oranje
koleur, doch éven onder den bek is dezelve een weinig lichter.
De fraaie Kuif-veeren, waarmede deeze Vogel prónkt ,
zyn insgelyks oranje - kleurig; zy vertoonen zich ter Zyden dis
plat gedrukt, omtrent anderhalf duim hoog opftaande, en maakeh
dus I op het voor-en achter-hoofd, als een halfronde cirkel. Boven
in deeze fraaie Kuif, even van de uiteindens der veeren af, ziet men
een rondloopend fmal bandje , . ’t geen bruin-rood is, (d e Heer
B risson zegt, fchoon purper) ’t welk den Vogel een fraai aanzien
geeft.
In de Vleugels zyn de onderfte groote flag-veeren vaal-zwart,
omtrent het midden hebben zy eene groote witte vlak. De vee-
^ „ m ren