
de benoodigde voorzorge, welke by alle Diergaarden verëiscbt
worden) zal ik, den draad der Nat. Hiftorie volgênde, overgaan
tot de aanmerkelykfte eigenfchap deezer dieren en waardoor zy,
onder andere benaamingen, aan de Kaap, dien van Protikbok ver-
kreegen hebben.
Ik heb te vooren maar even aangeroerd, dat deze diertjes,
welks boven- en- achterlyf, licht Caftanjekleurig bruin is , zig
het achterlyf geheel wit kunnen maaken, dit deec het weezent-
lyk tot verwondering van. alle die zulks gezien hebben. In Au-
guftus van den jaare i 774. heb ik de eer gehad, zyneKoninglyké
Hoogheid, den A arts - Hertog F ran. Xaver. M aximiliaan ,
onder den Naam van G r a a v e van B urgau reizende; en begeleid
door onze D o o r l . S t a d h o u d e r l y k e F a m i l l i e ,-'
de wonderbaare . eigenfchap van die Diertje met ongemeen
genoegen te doen befchouwen. In eene kleene doch genoegzaarae'
loopplaats, van de andere dieren afgezonden, hebbè ik nimmer die'
veranderende eigenfchap ontdekt; men verzekert my echter dat'
hy fomwyl zulks deed, naamenlyk, wanneer hy in een vrolyker
luim fomtyds drie en meer voeten van den grond rechtftandig
opfprong, zich als dan van achteren geheel wit verwonende*
Dan men was meer verzekert dit te zullen zien,- wanneer men
hem, in eenen eenigzints ruimer doch bepaalde plaats,’ uitliet en
aan het loopen hielp, in dit geval mifte hy nimmer aanftonds
na zyn ftilftaan zulks te vertoonen. Het Diertje , vóór zyn
loopen of na zyn ftilftaan, met een naauwkeurig onderzoek
betaftende, ontdekte men, van het midden der lengte, van den
rug tot op den ftaart, eene fmalle.ftreek fneeuwwitte hairen,
die vooral op den rug vier en een half, en zelfs v y f. duimen
lengte hadden , maar die naar den ftaart korter .werden..;
Doch om deeze te zien, moeft men de daar overheen fchui-
vende zylingfe bruine hairen wegfehuiven; maar welke thóeite
men ook te werk ftelde , men kon die witte ftreek,
flechts iets meer gis één duim verbreeden, daarënteegen,
na
na dathet dier zes of acht pasfen geloopen had, en dan ftilftond,
verbreedde het die byna over het geheele achterlyf, en na een
of twee minuuten zoo geftaan te hebben, trok het de bruine
hairen weêr byëen, en men zag niets van het wit als een
weinig, naar achter.
De wyze hoe en op welke dit dier deeze toverachtige eigenfchap
werkftellig maakte is vreemd, doch ik zal zulks door
waameemingen trachten te verklaaren. De Heer G ord on en
andere dachten, dat deeze verandering door wegtrekking van het
vel verricht werdt, doch dit verklaart geen text, gelyk by de
ontwyding na zyn’ dood gebleeken is. Nog verzekerde my de
Heer van R eenen dat die dieren deeze vreemde eigenfchap open-
baaren, wanneer zy iets vreemds zien of hooren; dan zulksr is my
hier, na herhaalde proeven, niet gelukt, te ontdekken. Men viel
in het eerft in het denkbeeld, dat derzelver bruine hairen aan haar
gronbeginzel wit waaren, dan dit zyn zy geenzints. De bruin-
klèürige hairen zyn by haar grondbeginzel, licht bruinachtig
aschgraauw, en maar weinig verfchillend van derzelver uitëinde.
De oppasfers in de Diergaarde dachten, dat het dier zyne‘zonderlinge
vertooning alleen veroorzaakte door het overëinde zetten
der hairen van den mg en het achterlyf, dan dit is in een’ zeer-
bepaalden zin maar eene waarheid, gelyk men nader zien zal.
Het dier geftorven zynde onderzogt ik alles zoo veel mogelyk ,
en liet hetzelve vöor het kabinet, door den kundigften Opzetter
in dit foort van zaaken, in orde brengen. Ik belafte hem verder,
een allernaauwkeurigft onderzoek naar die byzondere eigenfchap
van dit Dier, naamelyk het wit worden, ’t welk hy, by
de afzondering van het vel van ’t ligchaam, zeer wel kon doen ,
•en zie hier het hoofdzaaklyke van de aan my gedaane opgaave:
„ Dit Bokje kon zyne hairen gemakkelyk doen opryzen, ver-
,, mits by de ontwyding of de feparatk van het vel, my geblee-
„ ken is, dat hetzelve, onder het vel van den rug , eene
„ opëenftapeling van digt inëen gewerkte fpierachtige vezelen,
B „ of