
„ voorfle pooten, van de klaauwen af, tot aan de klaauwen der
„ achterfle pooten toe, was de huid aan het ligchaam, gelyk het aan
„ de Vleer-muizen is , vast gefpannen; doch dit vel was van bui-
„ ten met hair bekleed, gelyk het onderlyf, en ook van binnen
„ met wit hair begroeid. Als zy van den eenen boom naar den
„ anderen fprongen, breidden zy te gelyk hunne vlerken uit, en
„ fcheenen dan als opgefpalkt te zyn. De Inlanders verklaarden
„ toen die Dieren nooit meer gezien te hebben.”
Het is zeker dat V a l e n t v n , hoe gebrekkig hy hier ook fpreekt,
ons volgende Dier in ’t oog gehad hebbe. De lange Haart , het
uitgebreide en met hair begroeide vel tusfchen de pooten, ’t welk
hy vlerken als van een Vleermuis noemt, doch zeer verkeerdelyk,
kan op geen ander Dier dan het geen wy hier verhandelen toegepast
worden. De Lemur volans van L inne'us (/) welke de vliegende
Kat van Seba (m) is , kan hier in geen aanmerking komen,
vermids hier maar van een vastfpanning van den huid tusfchen
de voor- en achterpooten gefprooken word, en in die van Seba fpant
zich die huid, boven dien, van het hoofd ook tot aan de voorvoeten
, en van de achtervoeten tot aan het einde van den Haart,
van welke aanmerkelyke en zeldzaame eigenfchap V a l e n t yn in
zyne befchryving geen het minfle gewag maakt,
In het werk van den geleerden Abt Pre vost (») vind men
ook eene zeer korte befchryving, en zeer Hegte afbeelding, overgenomen
uit Les Lettres Edifiantes, betrekkelyk op dit ons Dier,
indien de breede Haart, wélke daar verbeeld word,het niet nog tot
een andere foort brengt. Spreekende van de Natuurlyke Historie
der Philippynfche Eilanden, zegt hy: „ Deeze Eilanden, de eenig-
„ He plaatfen der Waereld, waar men een foort van Katten ziet die
”, de grootte der Haazen en de koleur der Vosfen hebben, en
” aan welken de Indiaanen den naam van Taguan geeven. Zy heb-
” ben vleugels gelyk de Vleermuizen, doch met hair bedekt, waar-
„ van
;(/) Syft. Nat. Edit. X. p. %o.fp. M
(i») Seba Tief. Tom. I. tab. 58. fig. 2, 3.
(o) Hifi. Gen. des Fóyages. Tom. XF. p. 51. Edit. de la Hayt.
i, van zy zich bedienen om van den eenen boom op den anderen
„ te fpringen, ten afflande van dertig palmen.
Zie daar alles wat de Schryvers van dit Dier gezegd hebben, ’t
welk weinig is en veel verfchillende van de wezenlyke gedaante;
doch wat wonder ? de zeldzaamheid van hetzelve, gevoegd by de plaatfen
daar het zich onthoud, welken mogelyk weinig door de handel-
dryvende Europeërs bezocht worden, zyn daarvan de reden.
Uit het aangehaalde van de twee gemelde Schryvers mogen wy
nu met meerder recht veronderflellen, dat de verdere natuurlyke
huishouding van deeze foort met de kleine van den Heer Buffon,
waarvan wy reeds onder de benaming van Polatouche gefproken
hebben, overeenkomHig is. Deeze Diertjes, van welken ik ’er zelf
twee,doch niet lang , leevende gezien heb in de V o r s t e l y k e
Diergaarde, fliepen genoegfaam den gantfehen dag ; flerk aange-
fpoord wordende deeden zy wel eenen kleinen en als vliegenden
fprong, doch kroopen terflond weg, als zeer vreesachtig zynde.
Zy beminden, gelyk de gemeene Eekhoorn, by uitflek de warmte
kruipende, als men hen ontdèkte, zo tas mogelyk onder de wolle
lappen, waarin men hen liet rusten. Hun voedfel was geweekt
brood, vruchten’en z .’t geen z y , even als; de Eekhorentjes zittende,
uit hunne voorpootjes aten; tegen den nacht waaren z y ‘
meer in beweeging. Het verfchillende klimaat enz. had zekerlyk
Zeer veel invloed omtrent de verandering der geaartheid deezer
Diertjes, die van eene tedere gefleldheid waaren.
Van de grooüe nieuwe foort, het onderwerp deezer en der volgende
befchryving, heb ik vier fluks gezien, zynde ook allen die hier
te Lande bekend zyn, en daar onder tweè verfeheidenheden. Een
derzelven bevind zich in het Akademie-Kabinet te Leiden , éèn ander
is hier in den voorgaanden Zomer , na het orierlyden van den
Ed. Heer van E v e r sd y k , by verkooping van deszelfs Kabinet
verkocht, en gekomen in de fraai je Natuur- en Kunstverzameling
van den Wel Ed. Heer- van Hé k Te r ë N j alhier woonende. Dee--
Ze beiden "zyn van de vrouwelykc fo o rt, licht-kaflahje kleurig
doch op den rug wat donkerer ;het einde van den Haart zwartach’
tig.