
fchendeooren fchynt rimpelig, en is digt mei; witte en bruine hai-
ren bezet, die zich uit het middelpunt al verder en verder , platachtig
neêrgedrukt, uitbreiden. Vandaar nederwaards naar de neus
loopt op ’t midden van den kop een fmalle ftreek zwarte en gryze hai-
ren, die zich uit het midden naar de zyden van ’t hoofd buigen,
voor het overige zyn zy dun gezaaid.
Op den nek en het voorde deel des rugs ftaan de meeste, digt-
fte en langde bordel-hairen, welken donkerbruin en ook grys zyn.
Sommigen zyn tot zeven en agt duim lang, de dikte en Iplytbaarheid
van de gemeene Varkensbordels hebbende. Alle deeze bordel-
hairen zyn niet opdaande, maar liggen luchtig nederwaards. Verder
op den rug verdwynen deeze digt byeen daande bordels, en zy
worden verder maar weinig in getal en zeer dun gezaaid gevonden,
zodat men overal den naakten huid ziet. Voor het overige zyn
de zyden van het lyf, de borst en buik, de zyden van den kop en
keel met kleine witte bordelhairen bezet, die aan de oorklieren als
een t’ faairienloopende naad maaken.
De Pooten zyn overeenkomdig met die van onze inlandfche
Varkens. De nagels of voorhoeven in tweën gefpleeten, puntig
en zwart. De bastaard-nagels rusten ook , doch meest hangende ,
öp den grond.
De-daartis dun, lynregt neêrhangende, kaal, en naar ’t einde wat
dunderadoopende. • J .
Dit dier van’t manlyke foort zynde, heeft den Bal-zaktuffchende
dyën vastgehecht. De Voorhuid is zeer ruim aan het einde, en
behoud een gedeelte der pis, r - ~ — V :
De koleur van dit dier is aan den kop zwartachtig, doch over het
verder gedeelte des rugs en buiks enz. licht rosachtig graauw.
I * '♦
B EB
E S C H R Y V I N G
der verfcbillende gedaante van het vel van den Kop, van een dergelyk
Varken, in den Jaare 1758. van de Kaap de Goede Hoop
overgezonden.
Over het geheel fchynt dit Hoofd kleiner. De Bek is minder
breed. Aan het zelve ontbreeken de twee horizontaale onder de oogen
ftaande uitfteekende Ooglappen, echter toont het aldaar kleine uitpuilingen
, en dus de grondbeginzelen daarvan te hebben. Het heeft
in het geheel niet die knobbelachtige ronde en puntige verhevenheden
, o f uitpuilingen, die in een regte lyn tusfehen de voornoemde
ooglappen en den bek gèplaatst zyn. De Slagtanden, daarentegen
, zyn veel grooter, fteekende de bovenften, die ter weêrzy-
den een diepe groef o f fleuf hebben, en Ipits van punt zyn, ruim
6 i duimen ter zyde uit den bek , en de onderften 2i duimen,
zynde deezen tegen de bovenften fchuins afgefleeten, en daardoor
zeer fcherp.
Men ziet uit deeze verfcheidenheid, dat ’er eene oorzaak van
verfchil zyn moet ; maar welke is die? De grootheid deezer flag-
tanden bewyzen genoeg dat .dit vel van geen jong dier zyn
kan: daar blyft dus niets overig, dan te denken , o f dit niet het
bereide vel van een Varken van de vrouwelyke fexe geweest is.
In de Pooten vind ik geen onderfcheid.