
gemeenen Stier. De kleine Buffel van E dwards ; doch die hy de
Afrikaanfche noemt. De Aurocks. De Buffel. Drie Bifons,.
die hy de Schotfche , de Duytfche en de Amerikaanfche noemt,
en de Bonafus, by hem genoemd de wilde Stier, i
De Heer L in n è e fchynt my het maft aan de waarheid te
zyn; hoewel ik beken, zyrten Bonafus, noch Grunniem, niet gezien
te hebben; zyne vier ovèrigé zyn my bekend. De Heer B r i s -
son heeft, waarfchynlyk, eenige verfcheidenheden voor afzon*
lyke foorten te boek gefield.
Maar de beroemde Heer de B u f f o n , op wien wy in het
begin dezer befchryvinge het oog hebben, werpt, door zyne Vronderzettingen
, om, ware het mogelyk, den oorfprong der Dieren
in derzelver wilden {laat te ontdekken,(hoe fraay ditlaatfle ook zy,.
wanneer zulks behoedzaam gefchied,) byna alles omverre. By
zyne befchryving van den Os zegt hy eerfl ( c ) , dat men die
niet moet verwarren met de Aurocks, d& Buffel en de Bifon; want
dat in de Indie , zo wel als in de deelen van Afrika, en zelfs
in Amerika, niet dan Bifons gevonden worden, die een Bult op
den rug hebben; of andere dieren, aan welken de reizigers den
naam van Os geeven, maar ’t geen eene verfchillende foort is van
onze Osfen. In dat gedeelte, waar deze geleerde fchryver
handelt over de dieren van de Oude Waereld ( d ) , onderfcheid
Çc J l’Efpëce de nos Boeufs, qu’il'ne faut pas confondre avec celles del’Auroks ,
du Buffle & du Bifon, paroit être originaire de nos climats tempérés, la grande
chaleur les incommodant autant que le froid excefiif;; d ailleurs- cette efpèce, fi
abondante en Europe ne fe trouve point dans les pays méridionaux, & ne s’eit pas-
étendue au delà de l’Arménie & de la Perfe en Afie,. & au delà de 1 Egypte & delà
Barbarie en Afrique; car aux Indes, aufïï-bien que dans le relie de l’Afrique &
même en Amérique, ce font des Bifons qui ont une bofle fur le dos, ou d autres
animaux auxquels les voyageurs ont donné le nom de Boeuf, mais qui font d une-
efpèce différente de celle de nos Boeufs; Hift- Nat. Tom. IV. page 470. & 47r-
(d) L’Efpèce de Boeuf qui s’eft trouvée auMexique, à la Louifiane, &c. & que
nous avons appellé Boeuf fauvage ou Bifon, n’eft point iflu de nos Boeufs; le Bdon
exiftoit en Amérique avant qu’on y eût tranfporté le Boeuf d’Europe, & il dittêr^
hy, in het begin, van den Os fpreekende , nog de Bifons van
de Osfen; dan op de volgende bladzyde word hy twyfelachtig
door eenen Brief vta dert Heer de la N u x , welke zegt, dat de
Bifon met d’Europifche Koey voortteeld, en dat dit Ras, na
eenige Generatien, den bult verliezen. Deze verdwyning van den
bult zegt, naar myne gedachten, niet veel, om te bewyzen, dat
zy eene foort Zouden zyn. Waarom is de Buffel van Europa
en die van Afia en Afrika ook niet door een bult onderfcheiden?
die de Heer d e B u f f o n ( « ) zégt onveranderd te zyn.
Hy zelve heeft immers een Kameel gezien, die ziek en mager
was , welke geen overblyffel van bult had (ƒ). Het Paard
teelt met & Ezelin, Ezel met de Merrie, deze vermenging geeft
de Muil- Ezels, en deeze laatfte dieren teelen onderling voort,
en geeven ook M uil-Ezels; want men kan geen geloof weigeren
aan A r i s t o t e l e s ( g ) , den Prins der Natuurkundigen. Zyn
dus het Paard, d’Ezel en de Muil-Ezel ook eenerleije dieren?
’ t welk niemand zal toeflemmen.
. Welke overeenkomfl van gedachten is- ’er by den Heer d e
B u f f o n , op dit ft uk, te vinden ? Eerft zegt deeze geleerde
Schryver, zo als wy reeds hebben aangeweezen, dat de Os,
Bifon , Buffel en Aurocks onderfcheidene dieren zyn: daarna
weêr vlak het tegengeftelde, dat de Os en Bifon eenerlei is: wat
verder, denkt hy ( £ ) , onze ^ > in Noord - Amerika overge-
bragt, Bifon geworden is : verder (2 ') , ’t geen wy ook geloo-
ven, dat de Urus of Aurocks onze Stier in zynen wilden ftaat is ;
en wat verder, dat de Bifon niet, dan door eene toevallige ver-
fchillendheld, onderfcheiden zynde, ook niet anders, dan de Aura
eks
aflez de celui ■ ci pour qu’on puilTe le confidérer, comme faifant une efpèce è part.
Tom. IX. pag. 64.
(e) Tom. XI. pag. 297.
Q f) Tom. IX. pag. Ö7.
( g ) Hiß. Anim. Lib. V I . Cap. 24. Id. Cap. g6.
11 1 Tom. IX. pag. 68.
CO Tom. XI. pag. 289.
A 3.
ii JUiiaii