ONEDELE METALEN.
In' liet eerste jaar van het Britsche bestuur op Java werd in de ko-
peroirculatie geene verandering gebragt. Volgeris eene proelamatie
van 11 September 1811 bieven van de toenmaals gangbare duiten vier
op eenen stuiver gaan en bleven ook de halve en dubbele duiten Otr anOebaar.
F
Intusschen werd reeds spoedig begonnen met bet aanmunten van
nieuwe duiten bij de munt te Soerabaja. Uit eenen brief van den
muntmeester aldaar, gedagteekend 14 Februarij 1812, blijkt, dat daar-
toe werd gebezigd oud geschut-metaal met fijn koper vermeno'd.
Op bet laatst van dat jaar was de gereede boeveelheid duiten voldoende,
om in de wandeling gebragt te worden. Bij de proelamatie van 18 November
1812 werden zij dientengevolge verklaard te zijn een wettig
betaalmiddel, voor sommen beneden de 10 Spaansehe dollars (*),
tegen vier duiten op den stuiver of 192 op den zilveren rijksdaalder.
Ook dubbele duiten of halve stuiverstukken en geheele stuiverstuk-
ken werden, onder het Britsch bestuur, te Soerabaja van koper gesla-
gen, terwijl er bovendien nog vier soorten van koperen duiten, met
eenen inlandschen (Maleisehen) Stempel in de wandeling waren, waar-
van wij den oorsprong niet hebben kunnen ontdekken.
Hetzij door gebrek aan koper voor den voldoenden aanmaak van
duiten (f) , hetzij omdat dit metaalte duur was, besloot het Gouvernement
al ras tot het aanmunten van tinnen duiten. Dit geschiedde tegen
het advies van het Lid van den Baad van Indie , W. J. Cransen, die
(*) Volgens mr. W. C. Mees: //H et muntwezen in Ned. Indie” , was een bedrag van
10 Spaansehe dollars veel te hoog om het gebruik van koper tot een onschadelijk gebruik
als pasmunt te beperken. Zie ook mr. H. D. Levyssohn Norman: *D e Britsche heerschappij
over Java en onderhoorigheden”, biz. 180.
(t) f l f l geval geweest zijn, daar; door de vaderlandslievende cordaatheid
van het Nederlandsche opperhoofd in J ap an , H. jDoeff, alle pogingen van de toen jegens
Nederland vijandige Engelschen, om in Japan handel te drijven, mislukten.