De verscheidenheid van zilveren mimten, die gedurende de acht-
tiende eeuw in Oost-Indie gangbaar waren (*), werd in 1747 nogver-
meerderd, dnordien de Indische Kegering, bij resolutie van 17 Februarij ,
n uit aanmerking van het groot gerief, dat men reeds ondervond bij
ii de inlandsche munterij van de Compagnie, schoon die tot nu toe
»niets had uitgeleverd dan gouden specien, vermeld bij resolutie dezer
«tafel van 21 ^ctober 1746, verstond, naar denzelfden Stempel, al-
n mede tot gerief van de gemeente, te permitteren de vermunting van
« zilver alhier tot stukken van elf penningen en tien greinen in essaai
ii en twintig en een halve stuiver in gewigt, mits betalende daar voor
»aan geregtigbeid twee ten honderd en aan den muntmeester, voor
ii de onkosten der vermunting, drie ten honderd; en van die soort
ii van inlandsch zilvergeld ook voor rekening van de Compagnie te
»laten slaan, om te zien, of men daar mede om de West van Indie
»teregt komen kan, dewelken hier gangbaar zullen zijn tegen dertig
ii zware stuivers het stuk, zoo bij de Compagnie als onder de ge-
ii meente, als staande dan gelijk met de Soeratsche of de meest gang-
ii bare ropij, zoo in gewigt als gehalte, volgens het daarvan ingediend
n berigt van den essayeur en muntmeester Dorsman.”
Het munten van deze geldsoort moet echter spoedig gestaakt zijn,
daar in 1751 de Compagnies munt, als »maar eene heel geringe
ii winst gevende, in tegenstelling van ’t geen het zilver in Indie ordi-
ii nair afwierp, en daarbij aangemerkt zijnde de valsche namaking van
«die soort van geldspecie” , welke, sedert eenigen tijd, grof in zwang
was, bij resolutie van 18 Junij werd ingetrokken.
In 1753 was men in Nederland begonnen met eene nieuwe soort
(*) Slechts voor memorie, als betreffende vreemde munten, teekenen wij a an , dat in l7 5 5
de Soeratsche ropijen van den mogol Mohamad Sjeik ßadai Sjeik werden gangbaar verklaard
tegen 30 stuivers; dat in 1757 de Perziscbe ropijen met den Stempel (Djawa = Java)
werden gesteldop 30 stuivers; dat in 1758 a lleroepias, behalve de derham djawa (zie la g e r ),
de Soeratsche en de gestempelde Perzische, werden ingesteld tegen 80 stuivers en de Ben-
gaalsche tegen 27 stuivers.