har^aanvoer bestond, waarschijnlijk anderen daarvan zou doen afzien;
omdat deze muntsoort, wegens haar siecht allooi niet gemakkelijk
natemaken was, en eindelijk, omdat zij, rond en eenigzins » kloeker ’
dan duiten zijnde p aan den gemeenen man vermoedelyk beter zou
bevallen dan 'de tangen, waarvan hier boven sprake was.
Ook Japansche pitjes of kasja’s waren te Batavia gangbaar, eehter
mede niet in voldoend getal, want in 1697 had men aldaar geen
kleiner munt dan stuivers, hetgeen natuurlijk een groot ongerief voor
de gemeente was. De Regering besloot daarom, bij resolutie van 7
Junij van dat jaar, 2Öt) kisten kasja’s-uit Japan te doen komen worn
«alhier, als voor dezen, weder gangbaar gemaakt en uitgegeven te
v worden.”
Deze schaarschte van kopergeld duurde inmiddels te Batavia langer
dan twee jaren voort, want eerst in de maand November of December
1699 kwamen van die bestelling 100 kisten, ieder inhouden-
de 19.200 kasja’s , ; die, bij billet van 24 December van dat ja a r,
even als de kasja’s, welke eenige jaren vroeger te Batavia in om-
loop waren geweest, tegen tien per zwaren stuiver, werden gangbaar
verklaard.
In Mei 1703 moest de Regering wederom koperen pitjes eischen,
vermits deze op nieuw zeldzaam begonnen te worden.
Al dit gehaspel schijnt er toe geleid te hebben, d a t, in het begin
der achttiende eeuw, de Indische Regering met de Heeren XVII in
ernstig overleg träd, nopens de middelen om de kopercircnlatie te
verbeteren. Men mag dit afleiden uit het aangeteekende bij de re-
solutie van 27 Maart 1711, dat het »hangende nu Hun Eds. ge-
ii dachten omtrent het kopergeld, onnoodig werd geacht meer pitjes
n uit Japan te ontbieden, maar dat over het verzoeken van koperen
n duiten uit het Vaderland, tegen den tijd der bezending, nader zou
ii worden gedelibereerd”.
De zaak verbeterde echter niet spoedig, want in 1713 vinden wij ,
dat het koliegie van schepenen te Batavia de tusschenkomst der Re