
n der grove en die der kleine specien, welke, naar men beweerde,,
| tot het inwisselen en uitvoeren der eerste aanleiding gaf, volkomen
ii werd hersteld. Vroeger waren 48 stuivers gelijk aan ¿¿ne zilveren
« reaal; thans werd diezelfde reaal gelijkgesteld met 60 stuivers, maar
| elk dezer stuivers was op zijne beurt met ¿¿n vierde verhoogd, zoo-
» dat de evenredigheid volmaakt dezelfde bleef, 1 : 4 8 = 1 1/4 * 60.
»Intusschen was deze verhooging van den stuiver eene rijke bron
« van nieuwe vervvarring. Al dadelijlc moest de vraag ontstaan van
»welken stuiver hier (*) sprake was? Men kan het er tochnietvoor
»houden, dat bevelhebberen en , op hunnen last, de Indische Regering
« zouden hebben willen verklären, dat een gelijk was aan vyjf vierden.
« Klaarblijkelyk'werden er dus twee verschillende soorten van stuivers
11 bedoeld, waarvan de eene als maatstaf voor den anderen moest dienen.
» Van hier de onderscheiding tussehen den zwaren of klinkenden en
» den ligten of denkbeeidigen stuiver. Terwijl deze laatste in de plaats
»trad tot dusverre door den eersten bekleed en dus eene denkbeeldioÖ-e
»waarde, gelijk aan die, welke de stuiver altijd hadbezeten, bleefbe-
n houden, werd de zware stuiver, even denkbeeidig, met een vierde van
11 die waarde verhoogd.”
Op deze waarde schijnt het zilvergeld gedurende geruimen -tijd ge-
houden te zijn, maar desniettemin had men 00k andere munten in
Jndie gangbaar weten te maken, tegen eenen koers, die niet in ver-
houding stond tot de standaardpenningen. Daartoe behoorden de du-
katons of zilveren rijders, die voor 90 ligte stuivers of I 1/2 eourante
rijksdaalders gangbaar waren.
Als de Indische Regering van dit laatste aan de Heeren XVII ken-
nis had gegeven bij hare generale missive van 28 Xovember 1676,
opperden dezen hunne bezwaren daartegen in hunnen brief van 18
October 1677, op de volgende wijze: »wij zien hetzelve voor eene
(*) In de missive der Heeren X V I I , naar aanleiding waarvan het plakaat van 4 No-
vember 1658 werd uitgevaardigd.