
Volgens het aangehaalde contract van 1688 morsten de pitjes voe-
ren de karakters of letters van den Sulthan Sepoeh of Anom. Er
zijn ons geene exemplaren van die munt uit dien tijd bekend, maar
wij onderstellen, dat het opschrift in Javaansch of Maleiseh schrift zal
zijn geweest, zoo als toenmaals ook in Bantam gebruikelijk was, en
zieh ook laat denken, omdat het fabriceren geheel voor regtstreeksehe
rekening van de vorsten en onder toezigt van inlanders plaats had.
Waarschijnlijk uit den tijd, dat het munten der pitjes in pacht aan
Chinezen afgestaan was, dagteekenen de beide munten, afgebeeld
onder no. 173 en 174, die wij uit Cheribon hebben ontvangen.
Wij laten hier volgen de verkiaring van de Chinesche opschriften, zoo
als die ons is gegreven door den Heer M. Ö O von Faber,' ambtenaar
voor de Chinesche taal in Nederlandsch-Indie;—'gebrek aan Chinesche
druktypen noodzaakt ons de daarin voorkomende Chinesche karakters
aehterwege te laten.
a No. 173. Hierop vinden wij twee verschilfende karaktervormen; de
drie karakters shi (het bovenste), taan (het onderste), en ju (het regtsche)
zijn in den gewönen drukvorm, terwijl hau (het linksche) den zegelvorm
heeft. Op de gewone wijze te wer.k gaande, kunnen de twee eerste
karakters shi en taan den naam aanduiden van eenen vorst, terwijl
de twee andere karakters eene gedeeltelijke aanhaling uitmaken van
een gezegde van Confucius, algemeen als gelukwensch gebezigd en
beteekenende: later (daarna, in den vervolge j bloeijend (voorspoedig),
zijnde het geheele gezegde: kwang ts’ien ju hau, eerst doorluehtig,
daarna bloeijend. Mijne meening is echter, dat de twee eerste karakters
niet in het hofdialect (dus niet shi taan), maar wel in dat van
Emoei behooren uitgesproken te worden, wanneer wij voor de uitspraak
krijgen: soe taan, en dat zij niet den naam van eenen vorst aanduiden,
maar slechts gebezigd zijn tot transcriptie van het woord Sulthan (*).
(*) Vergelijk de hiermede overeenstemmende verkiaring van den Heer C. F . M. de
Grijs, in het Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde van het Bataviaasch
Geoootschap van Künsten en Wetenschappen, deel Y bl. 488.