
ONEDELE METALEN.
In de eerste jaren da de vernietiging van de Oost-Indische Compagnie
is men voortgegaan met het munten in Nederland van dui-
ten met den voormaligen Stempel. Zoo vindt men dniten van de
provineie Holland, met het eijfer W , van 1802, 1803 en 1804 en van
de provineie Gelderland van 1802, 1803, 1805 en 1806, en halve
duiten van de eerstgenoemde provineie van 1802.
Het is niet duidelijk, op wiens last deze verouderde siempel gebezigd
is. Niet waarsehijnlijk op last van het Staatsbestuur, want er zijn ook
dniten met den nieuwen Stempel Indue B a t a vorüm van 1802, 1803,
1804,1805, 1806 en 1807, en halve duiten met hetzelfde opschrift
en van dezelfde jaren. Vermoedelijk geldt omtrent de duiten met
den ouden Stempel dezelfde opmerking, als boven omtrent de zil-
veren ropijen is gemaakt.
Met de uiterste -ergernis ontwaarde de Regering, in het jaar 1800,
dat niettegenstaande de bij herhaling tegen het vervalschen der gang-
bare munten bedreigde straffen, toch weder valsehe duiten waren in
omloop gebragt en wel van de soort, die bij plakaat van 25 Junij
1799 was ingevoerd (*). Deze nagemaakte duiten waren van lood, ge-
goten, buigzaam met de hand, niet gekarteld, dunner en grooter dan de
echte. De publicatie van 14 Eebruarij 1800 beloofde op nieuw eene
premie van 300 gekartelde zilveren dukatons en geheimhouding van
zijnen naam aan den aangever der valsehe munters, maar bovendien
nog straffeloosheid, indien hij-zelf tot de misdadigers behoorde.
. De aanvoer van kopergeld sehijnt omstreeks dien tijd weder beneden
de behoefte te zijn gebleven, want bij het billet van 7 September 1802
werd de uitvoer, 1 buiten speeiale permissie der R e g e r in g verboden
" van de van Japansch koper aangemaakte en gangbaar verklaarde
a een- en twee-stuiverstukken, ten einde te voorzien in het merkelijk
(*) V erg . b o v en , biz. 69.