
dat jaar het meest bij de inlandsche bevolking van Java gewild was.
Bij de wet van 1 Mei 1854 (*) werden eerst de Indische cent of het
honderdste deel van den zilveren gulden, en de halve cent ingevoerd,
en werd de verhouding van de duiten tot de centen als van 6 tot 5.
Op het voorstel van den Utrechtschen Hoogleeraar H. C. Millies werd
ook besloten tot het aanmunten van koperen twee-en-eene-halve
centstukken, waarvan het gewigt werd geregeld bij de wet van 20
April 1855 (f).
Wij meenen ten slotte nog de opmerking te moeten maken, dat
er vele exemplaren gevonden worden van twee-centsstukken van 1800
in tin gegoten. Men heeft verzekerd, dat er een tijd is geweest,
waarin die munt als wettig betaalmiddel door het Gouvernement is
vervaardigd en uitgegeven. Daarom is door de Directie van het Ba-
taviaasch Genootschap van Künsten en Wetenschappen aan den Directeur
van financien, den Heer J. W. C. Diepenheim, de vraag gedaan,
wat hieromtrent uit de archieven van zijne directie bekend was. Het
antwoord ^ an dien hoofdambtenaar luidde echter, dat niet is geble-
ken, dat sedert 1816 in Indië tinnen dubbele duiten zijn'gemunt (§),
(*) Indisch staatsblad van 185 4 no. 62.
(f) Revue de la numismatique b e lg e , deel I I , 3e serie.
(§) Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenknnde, deel X , blz. 22.