
Zij waren in 1821, tijdens de verovering van Palembang door de
Nederlanders, nog in de wandeling, eebter zeer weinig in getal en niet
gewild, daar zij verdrongen waren door de Compagnies- en Gouver-
nements-duiten en door zilvergeld, en zulks niettegenstaande de laatste
sulthan, Mahmoed Badar’oedin, zware straffen had bedreigd op het
weigeren der pities.
Bniten deze inheemsche munt waren in Palembang onder het vor-
stenbestuur gangbaar Spaansche piasters, Maria Theresia daalders,
drieguldens en guldens, en stukken (halven of djampels, en kwarten
of soekoes) van Spaansche piasters. De Maria Theresia daalder was
alleen in de verre binnenlanden gewild. Ook kleine munt, zoo als
stuivers, dubbeltjes en schellingen, was in omloop.
Bij de grensvolken van de Banau, Moelak, Lematang- en Bedjang-
districten is thans nog, voor de waarde van 10 à 12 duiten, in omloop
een klein, rond, zilveren muntje, afkomstig van de kust van Ko-
romandel, en bekend onder den naam van wang djagong (maïs-korrel-
geld). Ook in een gedeelte der Lampongsche districten en van
Benkoelen is deze munt nog in de wandeling.