
linkerzijde gezien, staande op eene lijst, waarin gegrift C. R. Read, en
daaronder vier onduidelijke teekens, die men bij den eersten oogopslag
zou lezen: 1560, maar toch geen zuivere cijfers zijn. Voor den haan
Staat: jjIo ¿15 (tatah, voor ¿15 tanah, melajoe, d. i. het land der Maleijers);
achter den haan: cyU (satoe kepeng, d .i. een kepeng). Keerzijde:
eene dubbele, achtbladige bloem of ster, waaronder in Europesche
cijfers het Mohamedaansche jaar 1250 (1834/5), en rondom in de
taal en het schrift der Boeginezen: Wanoetva tana oerai — sedi kepeng,
d. i. het land van het westen, e<5n kepeng.
No. 254. Gewigt als no. 253. Voorzijde: een haan van de regterzijde
gezien, op een stukje grond. Daar boven: ^¡SU ¿15 (tatah, voor ¿15 tanah,
melajoe, d .i. het land der Maleijers). Keerzijde als no. 253.
No. 255. Gewigt als no. 253. Voorzijde, in Boegineesch schrift: tana
Oegi (d. i. het land der Boegi’s) en daaronder 1250 (1834/5). Keerzijde:
seoewa döewi (d. i. den duit).
Hoezeer deze munten niet uitsluitend voor Celebes aangemaakt zijn
en de opschriften in de Maleische en Boeginesche talen alleen ten
doel scbijnen te hebben de aangegeven waarde voor het gros der
inlandsehe handelaren begrijpelijk te maken, hebben wij vermeend
hen onder de munten van Celebes te moeten opnemen, als het
eenige gewest van Nederlandsch-Indie, waarop zij eenige betrekking
hebben.
Deze zoogenaamde haantjesduiten worden ook in vrij groot aantal
gevonden in de binnenlanden van Sumatra en van Bandjermasin. Op
het eerste eiland zijn zij ingevoerd längs de rivieren van de oostkust,
en op het tweede hoogst waarschijnlijk door de in Koetei, Pegatan,
enz. ten handel körnende Boeginezen.
Op het tot Celebes behoorende eiland Boetop wordt nog eene zeer
zonderlinge mnnt gevonden, Zij bestaat uit grove, katoenen lapjes
van ongeveer vijf duim lang en drie duim breed, meestal blaauw en
soms ook rood gekleurd. Men zegt, dat het een voorregt is van de
princessen en hofdames van Boeton om deze lapjes te weven en tegen