
pelago and Eastern Asia, Singapore 1850, deellV, bl. 598, danblijkt,
dat twee vorsten over Atjeh geregeerd hebben, die den naam Djohan
droegen. Zij waren Ala’oedin Djohan Sjah, van 1735 tot 1760, en
Badr’oedin Djohan Sjah, van 1763 tot 1765. Het laat zieh begrijpen,
dat onder de 25jarige regering van den eerste meer munt is gesla-
gen dan onder de hoogstens 2jarige van den tweeden, zeifs al neemt
men aan, dat deze laatste vorst, te midden van de onrust, die zijne
revering kenmerkte en met zijne vermoording eindigde, daartoe de
middelen en gelegenheid hebbe gehad. Wij zijn dus van meening, dat
deze munt moet geaeht worden tussehen 1735 en 1760 geslagen te zijn.
No. MCCXXXVI van Marsden (bij ons no. 182) vertoont min of
meer duidelijk: ........ sU 2>Uc iilkL, (Padoeka Sri Sulthanah
Anajat S a h berdaulat). De naam Anajat, welke zeer duidelijk
te lezen is, was die van de koningin Anajat Sjah, welke van
1672 tot 1684 regeerde.
No. MCCXXXVII bij Marsden (bij ons no. 183) is onduidelijk ge-
stempeld, maar laat toch toe zonder veel moeite te lezen: 2LkL. CSJls
2,0^ siua jJUl £» (Padoeka Sri Sulthanah Tadj al-alam Sifat' oedin berdaulat).
Deze was ook eene koningin en regeerde van 1638 tot 1672.
Het Bataviaasch Genootschap bezit vier gouden masen van Atjeh,
waarvan wij drie afbeelden en beschrijven, zijnde de vierdete onduidelijk.
om met eenige zekerheid beschreven en afgebeeld te worden.
No. 184, zwaar 0,7 Ned. wigtjes. Voorzijde: aU ’1c
(Sri Sulthan Ala'oedin Ma-ajat Sah) ; keerzijde: »k. ejlU* ^ (ibn
Sulthan Ahmad Sah)-, d. i. de verhevene Sulthan Ala’oedin Ma-ajat Sah,
zoon van Sulthan Ahmad Sah.
Volgens de kronijk van Atjeh regeerde deze Sulthan van 163otot
1638. Hij was getrouwd met eene dochter van zijnen voorganger en
behoorde dns welligt niet tot het stamhuis der vorsten van Atjeh,
waardoor zieh laat verklären, dat hij zieh noemt zoon van Sulthan
Ahmad, van welken naam eerst veel later een Sulthan den troon
van Atjeh beklom.