C E L E B E S .
Uit het boek, getiteld: Patoeriyolowäma Talló of oude geschiedenis
van Tello blijkt, dat onder de regering van Toe-máménanga ri-aga-
mána, die omstreeks 1600 leefde en als Toe-mábitjára of rijksbestier-
der over Goa heerschte, aldaar de eerste gouden en looden munt
is geslagen (*).
Volgens mededeeling van den tegenwoordigen koning van Goa moet
die gouden munt tweederlei geweest zijn, namelijk diñara of djingara
(de grootste soort) en koepa (de kleinste soort), en Arabische karak-
ters vertoond hebben (f). De looden munt, van welke soort er ook wel
eens van koper vervaardigd werden, zoude benggolo geheeten hebben.
Zekere Káre-P61e moet de eerste muntmeester van bovengenoemden
vorst geweest zijn.
Yan deze munten is ons nimmer eenig exemplaar voorgekomen.
Alleen hebben wij twee gouden muntjes gezien, welke de koning
van Goa beweerde tot boven bedoelde soorten te behooren. Zij waren
echter zoozeer afgesleten, dat geen opschrift daarop meer herkenbaar
was. De grootste had een diameter van ongeveer 1.7 Ned. duim en
woog 3.4 Ned. wigtjes; de kleinste was 1.3 Ned. duim groot en 2.4
Ned. wigtjes zwaar.
Het slaan van munten binnen Goa moet, volgens traditie, reeds
omstreeks de helft van de 17de eeuw opgehouden hebben en wel on-
(*) Zie Matthes, Makassaarsche Chrestomathie, bl. 285.
(f) In de Makassaarsche Histor ien, afgedrukt in het 7de deel van het Tijdschrift van
Indische taal-, land- en volkenkunde, wordt op bladzijde 147 g ez egd , dat de gouden pen-
ningen (munten) van Toe-mamenanga heetten kare kandjara.