Van een geheel ander karakter dan de overigen is het stukje on-
der no. 164 afgebeeld. Het is van tin en stelt aan de eene zijde een
persoon voor, die eene zeeschelp in de hoogte höudt, waaruit water
vloeit, en aan de andere zijde vier fignren, waarvan alleen duidelijk
zijn eene ster en links daarvan eene vlag (pandji), zoo als bij Chine-
zen en inlanders op Java in gebruik is ; de figuur regts stelt misschien
voor het bekende Ghinesche driepuntige handwapen. Het stuk heeft
aan beide zijden hoog uitstekende randen en is te fijn van bewerking
om het te houdeD voor een muntstuk, dat misschien twee honderd
jaren in den grond bedolven is geweestj. want het is met een oud
lemmet van eene kris en eenige koperen sieraden gevonden in de
rivier, niet ver van Mataraman, bezuiden Batavia, zijnde de plek,
waar, tijdens het beleg van Jakatra in 1621, de troepen van Mata-
ram gelegerd waren. •— Wij hebben dit stuk alleen daarom in ons werk
opgenomen, omdat het nimmer was besehreven en afgebeeld, en om-
dat h e t, evenals de overige hier behandelde stukken, nog niet uitge-
maakt is, dat het geene munt is geweest.
Hoewel wij nu hebben vermeld, op welke gronden onze twijfel
aan de echtheid der hiervoren besehreven stukken als munten r rust,
willen wij echter niet gerekend worden daardoor geheel ter zijde te
stellen het tegenovergestelde gevoelen van kundige mannen als Kaffles
en Crawfurd, die zieh zeker hebben doen voorliehten door lieden
van kennis. Het is ons overigens niet onbekend, dat de tegenwoor-
dige Javanen die- stukken voor munt houden. Zij noemen ze gobog
en verhalen, dat er ook dergelijke gouden en zilveren stukken, der-
ham (n. b. Arabisch) genaamd, hebben bestaan, wier waarde volgens
hen was, als volgt:
1 gobog = 5 keteng (zie lager.)
1 zilv. derham = 400 gobog.
1 gouden id. = 4000 gobog.
De Stempel van de gobogs en zilveren derhams bestond, zooals zij zeg*
gen, uit een wajang klitik en die van de gouden derhams uit een wa