VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.
ONBDELE METALEN.
De eerste vermelding yan koperen munt, die wij uit den tijd der
Oost-Indische Compagnie aantreffen, dagteekent van 1644. Waar-
schijnlijk heeft men vdor dien tijd bij ’s Compagnies kassen de kleine
inlandsche en Chinesehe of Japansche munt aangenomen. f*
In het gemelde jaar echter trachtte de Regering te voorzien in h e t,
door onophoudelijken uitvoer door Chinezen, voornamelijk van dub-
bele en enkele stuivers, toenemend gebrek aan zilveren scheidemunt,
welk gebrek zoodanig was toegenomen, dat Batavia en ommelanden
» van gespecificeerde munt bijna ten eenenmale gepriveerd” waren en
onmogelijk voorzien kon worden in de beboeften van Banda, Malakka
en Ceilon, die mede grootelijks ontbloot en ontriefd waren van klein
geld, terwijl : // onze inwoners door mankement van kleine munt, zoo
a in ’t koopen van fruiten enz., als in ’t overvaren der rivier de Chine-
// zen voor ’t gebruik hunner praauwen niet minder dan met enkele
//stuivers kunnen contenteren, betgeen met zoo geringe snuistcrijen
a en kleinen arbeid niet quadreert, de gemeente bezwaarlijk valt en
h wij voor overloon taxeren.”
De Regering besloot derbalve, zoo spoedig mogelijk, koperen pen-
ningen van een halven en een vierden stuiver, die men vertrouwde,
dat niet uitgevoerd zouden worden, in genoegzame hoeveelheid om
Batavia, Banda, Malakka en Ceilon te voorzien, te laten aanmaken.
Bij plakaat van 19 Augustus 1644 werd goedgevonden, aan //den
//Chinees Conjock, bij exclusie van anderen, specialijk toetestaan dat
« [hij zekere] quantité koperen munt, op ’t gewigt van een half en
Za/{