overeenkomstig het begrip, dat, in sommige landen, den Roomsch-
Katholieke eene penning doet dragen met bet beeid van den Heilige ,
op wiens naamdag hij geboren is.
Het gat in bet midden kan hebben gediend om eene snoer door
te laten gaan, waarmede de penning om den bals werd gehangen, op
dezelfde wijs, als tbans nog onder den inlander en den Chinees op
Java kinderen met penningen worden behängen.
Indien wij aannemen, dat dit vroeger gebruikelijk was te doen met
woekoe-penningen, dan is niets natuurlijker dan dat ook penningen
met andere voorstellingen, bij wijze van sieraad of onheilwerend of
heilaanbrengend middel, op dezelfde wijs werden gebezigd. Daar-
toe kunnen hebben gediend de door ons afgebeelde penningen, welke
niet op de woekoe’s betrekking hebben, zoo als no. 156 tot en met
no. 162.
Ook deze, penningen hebben vermoedelijk eene bijzondere betee-
kenis gehad, die wij echter thans niet meer kunnen nagaan. Zoo sehijnen
de visch en de krab op no. 160 als teekenen van den dierenriem in verband
te staan met eenige astronomische of astrologische berebening (*).
Maar vooral twijfelaehtig als munt van Java komt onsvoor no. 163;
die aan de eene zijde eene geheel Hindoesche voorstelling en aan de
andere zijde eene Arabische, godsdienstige spreuk heeft, die wij
aldns lezen: »¿s-, » bi) ¿1) J d. i. er is geen God dan de eenige-God. Kan
men sterker contrast zieh voorstellen dan op dit stuk? Aan de
eene zijde Indie met zijne olifanten en gedrogtelijke menschelijke
figuren; aan de andere zijde de hoofdsprenk van het Mohame-
daansche geloof, dat elke nabootsing van door God gemaakte schep-
selen eene zonde noemde! En toch heeft dit stnk, evenals de
overige, munten genoemde stukken, een vierkant gat in het midden.
Maar het is immers niet denkbaar, dat de Mohamedaansehe overheer-
(*) Vergelijk Raffles, History of J a v a , 1 6 1 7 , deel I , biz. 477.