n respective hier in Batavia en op alle andere Compagnies residentie-
// plaatsen tegenwoordig gangbaar zijn.” (*)
Alle andere specien moesten, binnen den tijd van acht dagen, aan
’s Compagnies kas ingewisseld worden en werden voor // billioen, valsch
en onwaarde” verklaard. De straf op het niet inwisselen was con-
fiseatie door den officier van justitie, ten laste zoowel van den uit-
gever als van den ontvanger.
Omtrent het uitvaardigen van dit plakaat berigtte de Hooge Indische
liegering aan Heeren Meesters in het vaderland, bij missive van 10
December 1650 of van 20 Januarij 1651, welke stukken mede aan
het archief te Batavia ontbreken. Dit is Je meer te bejammeren,
omdat de Heeren XVII, bij missive van 14 October 1651, te kennen
gaven, dat hun (uit den niet meer voorhandenen brief der Indische
liegering) bleek, dat hunne bedoeling met het voorschrijven
van het bedoelde plakaat door den Gouverneur Generaal en de Baden
van Indie niet wel begrepen was, terwijl het thans, bij het ontbreken
der onmisbare bescheiden, onmogelijk is met zekerheid nategaan, waarin
de misslag der Indische Kegering gelegen was. Waarschijnlijk lag de
font daarin, dat in het plakaat slechts opgenoemd waren de soorten
van Europesche munten, welke in Indie gangbaar zouden zijn, terwijl
de Heeren XVII in hunnen brief van 29 Maart 1649 ook de waarde,
aan die munten toetekennen, in stuivers uitgedrukt, hadden opgege-
ven, waarmede zij eene reductie der waarde hadden bedoeld.
ü it den naderen brief der Heeren XVII van 14 October 1651
blijken nog duidelijker de kwade practijken, welke men met het in-
voeren van ligt geld in Indie beoogde: // verscheidene particulieren ”
namelijk //regard nemende, dat de Nederlandsche specien in Indie
// hoog uitgegeven worden en dezelve voor het vertrek der retourSche-'
a pen [nit Indie] ook zoo hoog aan het Comptoir Generaal [te Batavia]
(*)Deze regeling geschiedde alzoo op last van het opperbestuur in Nederland en was voor
geheel Nederlandsch Indie geldig.