
den. — Het goud was toenmaals om de West van Indie hoog in prijs
in vergelijk met het zilver.
Pag. IS, reg. 10 v. o. a by gebrek aan gelegenheid . . . . vruchtbaar mogt makeri'.
Lees: Nadat op den 6den November 1764 door heropening te Batavia
van eene u muntplaats” (vergeh pag. 51) wederom gelegenheid be-
stond tot het aanmunten van geld, was bij de gemeente aldaar de
wensch gerezen* dat men weder, evenals vroeger, de rentelooze kapitalen
in bewerkt en onbewerkt goud vruchtbaar mogt maken.
a 16, reg. 5 v. b. « 2 pet. aan geregtigheid voor de Compagnie". Bij te voe-
gen: Twintig jaren vroeger (1745) bedroeg deze geregtigheid 4 pet.,
doch zulks werd nu te bezwarend geacht.
a a reg. 11 v. o. utegen 21/2 rijksd." lees: tegen 21/2, 5 en 10 rijksd.
» 17, in fine. Bij te voegen: Bij billet van 1 December 1795 achtte de Regering
het noodig de op- en ingezetenen van Batavia te herinneren
aan de voor hen bestaande gelegenheid tot het doen aanmaken van
heele en halve gouden ropijen op de boven omschrevene voorwaarden.
a 18, reg. 4 v. b. Zij voerde in Indie het Nederlandsche zilvergeld aan. Bij
te voegen: Zeer talrijk zijn in de Resolution van de Staten en Ge-
committeerde Raden van Zeeland de autorisatien voor de kamer Middelburg
van de O. I Compagnie tot het doen slaan op de provin-
ciale munt te dier plaatse van verschillende soorten van payement en
ander zilvergeld. Merkwaardig is, dat meermalen bij het verleenen
dier magtiging uitdrukkelijk werd bepaald, dat geen stuk geld, ten
behoeve van de O. I. Compagnie gemnnt, in Nederland zoude mögen
uitgegeven , maar alles naar Indie vervoerd zoude moeten worden.
Zelfs werd in 1624 bepaald, dat de Stempelsterstond na de munting
weder // ingetrokken” zouden moeten worden. Waartoe deze bepa-
lingen noodig waren, is ons niet duidelijk, vermits de schellingen,
dubbeltjes, enz., welke de O. I. Compagnie liet slaan, volmaakt de-
zelfde waren als die, welke alom in Nederland gangbaar waren.
De eenige reden, welke wij daarvoor kunnen uitdenken, is, dat de
Regering welligt eenige winstderving op het stuk der munt vreesde,