te zijn: aan de voorzijde ’s Kijks wapen tusschen de aanduiding der
geldswaarde 1/4 • • • • G ., 1/10 ■ • • • G ., V20 . . . • G. benevens
het jaartal en bet omsebrift Nederlandsch-Indie , met zoodanige ver-
kortingen als de grootte van bet stuk vereischt, en aan de keerzijde
de aanduiding der geldswaarde in de Maleiscbe en Javaansohe talen.
De teekening van den beeldenaar is volgens bet ontwerp van den
Hoogleeraar H. G. Millies te Utrecht (*).
ONEDELE METALEN.
Bij de eerste regeling van het Indische financiewezen, zoo als die
is omschreven in de publicatie van Kommissarissen Generaal van 11
Januarij 1817 (f) , werd de duit bebouden als de eenheid van den koperen
gulden. Vier duiten maakten een stuiver en dertig stuivers of
bonderd en twintig duiten een gulden.
Hoezeer niet genoemd onder de bp Java gangbare munten, die bij
dezelfde publicatie zijn aangewezen, bleven 00k de halve stuiver-
stnkken in omloop, terwijl de Indische stuiver slecbts eene denkbeel-
dige munt bleef.
Uit Nederland werden, omstreeks dien tijd , 00k koperen duiten aan-
gebragt, zoo als blijkt uit de publicatie van Kommissarissen Generaal
van 21 April 1818 (§), volgens welke, wegens de noodzakelijkheid
a om, ten gerieve der ingezetenen dezer landen, meerdere koperen
»munt in omloop te b r e n g e n b e v o le n werd, om in de munt te
Soerabaja duiten te slaan, van hetzelfde gehalte en denzelfden Stempel
als de uit, Nederland aangebragte, alsmede stukken, die de dub-
bele waarde van die duiten zouden inbouden. De duit had de waarde
van 120 op den gulden.
Jlierdoor was echter nog niet voldoende in de behoefte aan kope*
(*) Revue de la numismatique b e lg e , deel I I , 3e serie.
(f) Indisch staatblad van 1817 no. 4.