
dat hunne Invade practijken zoodanige uitbreiding hadden gekregen,
dat zij de aandacht der Heeren XVII hadden getrokken, waarom, bij
brief van 29 Maart 16/19, de Indische Kegering werd aangeschreven
// om hierin bij expres plakaat haar behooren en de gewigtigheid der
«zake te voorzien”. (*)
In voldoening aan dien last en overwegende // hoe de materie van
a de munt in alle welgestelde republieken zeer teeder zij , en dat daar-
//des Comps, komende schepen van daar mede herwaarts te doen overbrengen en alhier gang-
//baar te maken, waaruit dan infaillibelijk zou komen te resulteren, dat, geconsidereerd
//a lle goede zware en wigtige munt, onaangezien bij wat middelen dat tegen gegaan wordt,
//bij de vreemde en van buiten aankomende negotianten geheel vervoerd en Batavia daar-
//van ontbloot wordt, ten laatste niet dan ligte en ongevalueerde munt zal overgelaten
//en gevönden worden, tot zeer groote schade, interest en prejudice niet alleen van de Ge-
//nerale Vereenigde Oost-Indische Compagnie, maar ook tot totaal verderf en ruine van de
//gemeene ingezetenen dezer stede.”
(*) D e gemoedelijke toon, waarop toenmaals veelal de zoogenaamde Patriasche orders
gegeven werden, laat zieh o. a. uit de volgende volzinnen , aan den even gen oem den brief
der Heeren X Y I I ontleend, opmaken.
h Wij zijn verwonderd, dat bij U E . tot nog toe dit werk niet onderzocht is en haar
//daarin zoohebben laten misleiden; en het schijnt, dat dit profijt iedereen, daarmede hande-
//len d e , zoo zoet en wel smaakt, dat zij, verstaande hoe de sp e c ien , gaande op den naam
// van 28 stuiverstukken, aldaar [Batavia] niet meer getolereerd zullen worden, nu bezig zijn
//om eene ligte soort van realen van achten met de schepen van de CompagnienaarBatavia
//te zenden. Hoe dit de Compagnie smarten zoude, indien hiertegen geen goede order ge*
// steld werd, kan iedereen, de ma,terie van staat en regering begrijpende, ligtelijk verstaan.
//Laat U E . dan deze zaak ter harte gaan, en dat wij uit UE. rescriptie de effecten daarvan
» vernemen mö g en, om ons hier gerust te stellen.”
D eze gemoedelijke toon ging echter ook somtijds over in eenen toon, welken tegenwoor-
dig geen Minister van Kolonien tegenover het Indische bestuur zou aannemen. A ls
bewijs hiervoor kan dienen, wat de Heeren X V I I omtrent het onderwerpelijke punt in
hunne missive van 23 Septejnber 1649 schreven: //gezien hebbende, hoe U E. direct tegen.
//onze orders in het stuk van de ge lden, welke nu getrokken worden, aldaar gehandeld
//hebbenen wat sobere redenen U E . van haar doen in dezen ons g ev e n , weten wij n iet, wat
z/[wy] daarvan anders zeggen zu llen , dan dat U E . ons aanzien, alsof hier geene kennis
// van de Indische regering w a s, en [wij] niet w e ten , hoe die door ons geinstrueerd behoort
z/ie worden, hetgeen vreemde imaginatien zijn: in alles schijnt o f wij op alle zaken (alvo*