" Sen weigeren, maar gehouden en verpligt zal zijn de gemelde kop-
ii stukken tot de voorschrevene waarde te accepteren, zonder aan der-
ii zelver koers of eireulatie eenige yerhindering of stremming te ver-
ii oorzaken, op poene van als overtreders van Onze wetten geeonsi-
n dereerd en behartdeld te zullen worden.”
Het laatste, dat wij omtrent s Compagnies zilveren Javasche mnnt
aangeteekend vinden, is, dat bij de resolutie van 17 April 1792 de
ongerande Bataviasche ropijen. tegen 30 stuivers werden gangbaar ver-
klaard. Kort te voren had de Compagnie ook zilveren drie-guldens,
guldens en halve guldens in Nederland doen skan. De aanleiding
daartoe was, dat op een vertoog van de Baden en sde Generaalmeesters
van de Munten in Nederland, aan de Staten Geheraal ingediend f om
maatregelen te nemen tegen den uitvoer en het versmelten van zilveren
standpenningen, bij resolutie van de Staten Generaal van 21 December
1785 aan de.Bewindhebberen van de Oost-Indische Compagnie ter
presidiale kamer Zeeland werd toegestaan, om de zilveren standpenningen
en hunne gedeelten, die in het loopende jaar reeds waren ge-
munt, naar Indie uit te voeren, maar dat voor den vervolge geene zilveren
standpenningen of gedeelten daarvan voor de Compagnie zou-
den mögen worden gemunt, noch naar Indie gezonden, dan die van
het kennelijk teeken van de Compagnie, in den Stempel gegraveerd,
zouden zijn voorzien; alleen de pijlstuivers mögt de Compagnie, met
toestemming van Hunne Hoog Mögenden, nog doen slaan.
De eerste naar aanleiding hiervan geslagen stukken zijn van het
jaar 1786 en de laatsten van 1791.
Men is echter tot in de laatste jaren der vorige eeuw voortgegaan
met het munten van Bataviasche ropijen, hetgeen blijkt uit de daarvan
bestaande exemplaren. F
Ter verduidelijking der wisselingen in de waarde van iedere munt-
soort en der onderlinge verhouding op eenig gegeven tijdstip hebben
wij het vorenstaande in een tabellarisch overzigt te zamen gevat.