
Want, terwijl Linschoten, omstreeks 1590, haar zegt te zijn van ko-
per, verklaart Hontman in 1596, dat zij was u erger van alloöi als lood.”
« Sprekende van de manier men aldaar koopt, verkoopt en han-
„ delt” zegt Linschoten in het 20ste capittel van zijn Itinerarium: »Zoo
«is te weten, dat in de Sunda en is anders geen geld als een mnnte
«van köper, genaamd Caixa, van de grootte van een Hollandsche
«duit, doch wel de helft dünner, en heeft in ’t midden een gat,
n om een snoer daar door te rijgen: want zijn gemeenlijk 200 of
« duizend aan malkanderen geregen, waarmede zij haar rekening we-
ii ten te maken, als volgt: 200 caixas is een sata, en vijf satas doen
ii duizend caixas, welk is zoo veel als een crusaat van Portugal, of 3
« Carolus guldens, Nederlandsche munt.”
Houtman zegt in zijn Journaal,den 11 Junij 1596, in Straat Sunda:
«de maats mangelden voor 12 realen van achten caxias, om altijd
i i paijement te hebben. Dit is zeker munte, erger van allooi als
«lood, en worden bij 200 teffens bij malkanderen geregen, ’t welk
« men dan • noemt, una sata de caxas.” Yolgenshem gingen 116 caxas
op een reaal,'maar deze waardebepaling verschilt onbegrijpelijk veel
van die van Linschoten, volgens wien 1000 stuks gingen op drie
Carolus guldens.
Van de kasja’s of pitjes uit den tijd van Linschoten en Houtman
zijn geene exemplaren tot ons gekomen en zullen er vermoedelijk wel
niet meer bestaan, daar zij om hunne broosheid zoolang geen weer-
stand hebben kunnen bieden aan de behandeling door menschen of
aan den tand des -tijds. De eenige munt van die soort, welke wij kennen
, is van een veel later tijdperk. Het zijn zeer dünne, tinnen stuk-
jes, afgebeeld onder no.iS», wegende ongeveer 1,2 Ned. wigtjes,van
2 Ned. duimen middellijn met een rond gat van een duim, waarom
het opschrift, aan de eene zijde: ifri H», (Mohamad Bantan,
jaar 1149 (1736/37). De andere zijde is glad. De toen regerende
sulthan van Bantam was genaamd Aboe’l alfatah Mohamad
Sjafa’ Zin?- oelarifin. De juiste waarde van die munt is slechts bij