
Wij zullen deze stukken volgens hunne grootte beschrijven.
No. 121 weegt 53.5 ned. wigtjes. Aan de bolle zijde ziet men
duidelijk de moet van het holle voorwerp, waarin het stuk, in den vorm
van eene platte, ronde schijf, wäarvan het meer dan de helft uitmaakt,
met kracht is gedreven. Binnen den cirkel, dien deze moet vormt,
is eene figuur als eene vaas met drie lotus-bloemen. De holle zijde
heeft eene seherp ingestempelde vierpuntige ster, met kleine ronde.
blaadjes, als van eene geopende bloem, in het midden. Deze figuur
is dezelfde, die men, doch kleiner, ziet op de onder no. 120 be-
schrevene gouden munt.
No. 122 weegt 21.9 ned. wigtjes en schijnt te zijn de juiste helft
van eene platte, ronde schijf. De Stempels zijn overigens geheel, ook
in grootte, gelijlc aan no. 121.
No. 123 weegt 14.7 ned. wigtjes en schijnt het juiste vierde van
een rond, plat stuk te zijn. De Stempels zijn geheel gelijk aan die
van no. 121 en 122.
No.124 weegt 19.8 ned. wigtjes. Twee dergelijke stukken zilver, in het
kabinet van het Bataviaasch Genootschap voorhanden, wegen 15.9 en 17.7
ned. wigtjes. Het zijn ruw afgekapte, Vierkante brokken van platte stukken
zilver van nagenoeg dezelfde grootte, maar van verschillende dikte.
De eene zijde heeft een' scherp ingestempeld, vierkant vak met eene
enkele lotusbloem, blijkbaar eene meer uitgewerkte figuur als die van
de onder no. 119 beschrevene gouden muntjes. De andere zijde is glad.
Omtrent den ouderdom van deze munten durven wij geene gissing
wagen. Wij willen slechts mededeelen (zonder daarmede, tot nader_
bewijs, intestemmen) wat dienaangaande het gevoelen was van wijlen
den sulthan Pakoe Nata Ningrat van Sumanap, aan wiens kennis
van oudheden sommigen nog al waarde hebben gehecht, hoewel de
kritiek die niet altijd even juist heeft bevonden (*). Deze vorst zag
(*) Zie E . H. Th. Friederich, Ontcijfering der inscriptien van Kawaili, in het Tijdschrift
voor Indische taal-, land- en volkenknnde van het Bat. Gen., deel I I I , blz. 153.