
Even als in 1640 de Spaansche daalders of realen, btiiten eenige
bemoeijenis van de Regering, in de wandeling door de ingezetenen
van Batavia tegen eene hoogere waarde werden aangenomen en uit-
gegeven, dan waarvoor zij wettig bekend stonden, welke hoogere
waarde de Regering vervolgens bij plakaat legitimeerde (*), evenzoo
waren in 1785 de Spaansche pilaarpiasters en de nieuwe kopstuk-
ken onder de ingezetenen van Batavia, op de kantoren om de Groote
Oost, op Java, te Cheribon, Bantam, Poutianak, Bandjermasin en
Palembang allengs van 60 tot 64 stuivers in waarde gestegen, terwijl
deze muntstukken van Regeringswege steeds tegen 60 stuivers werden
uitgegeven. Yermits de Compagnie, door de inmiddels ingeslo-
pene waardebepaling aantenemen, bij de eerste uitgave van ieder stuk
eene winst van vier stuivers kon genieten, werd den 16en Augustus
1785 dienovereenkomstig besloten en zulks bij billet van denzelfden
datum in de Nederduitsche en de gewone landstalen den volke bekend
gemaakt.
Vijf jarenlater, in 1790, maakten sommige ingezetenen zwarigheid
om de toenmaals sedert kort uit Nederland aangebragte Spaansche
matten of kopstukken aantenemen, waarom de Regering, bij billet van
15 Januarij, aan de gemeente bekend maakte, dat de bedoelde mun-
ten op harenlast gewogen, geessaijeerd en in orde bevonden waren,
weshalve zij elk en een iegelijk beval de voornoemde Spaansche mat-
ten en kopstukken als goede en gangbare munt aantenemen.
Dit bevel schijnt echter, om niet medegedeelde redenen, allengs zijne
kracht verloren te hebben, want den 26™ Junij 1798 moest de Regering
bij billet opi nieuw verklären, dat haar voorgekomen was, dat
sommigen zwarigheid maakten om de Spaansche kopstukken tegen 64
stuivers het stuk te ontvangen. De Regering stelde derhalve dezen
koers, ook naar evenredigheid voor de halven en kwarten, vast, |> ver-
ii klarende en begerende, dat een ieder, wie hij oak zij, niet zal mo-
(*) Zie boven, biz. 22.