5 8 R E R U M NATURALIUM
ijuatuor mediocris magnitudinis papillas emittunc, lata csterum & valde protuberantia. Patru quovis
quatuor ejicit catulos. Cauda quoque, ab initio per dimidiam digiti longitudinem nigricantibus pilis hiipida,
dcinceps ad finem usque quadratis fquamis, quas tenues pili veftiunt, obducitur. Marfupio tarnen
pro recondendis catulis caret hi c fpecies. Viäus idem, qui Phiiandrorum, folia, frudus arborum,
&c.
Num. 5. Serpens, Americana, máximo in honore habita.
Vcnuftiriimè pida hi c Serpens, incolisque fumma veneratione eulta, à prifcis Scriptoribus inter Anií
»?¿;f<e,ÍÍ3ecies recenfetur ob caudam admodum duram , firmamque , craflàrum vertebrarum appofitu
coaifcim, brevem & acutam. Vid. Prolegomena. Caput ejus retro latum, anteriora veríiis elongatum,
nafo canino prarditum, tenues cutis fquamulas colore ex cinereo dilute griièo iníeílas gerir, longa linea
bruni colorís fupra firontem decurrente. Concinna ca;terum variegatio hic confpicitur, doffumque oblong
x ornant macula:, dilute flaveicentes, fuico pigmento, catena: inftar, elaborata:. Reliquum corpus,
umili modo comparatum, dilute gritéis. Sc fubípadiceis maculis, oculos quad in medio referentibus,
quas punda nigricantia undique denfilCmè diftinguunt, pollet. Sola cauda pundis caret, cujus tenues
íquamula;, fubruffi & crocei coloris, albicantibus quafi txniis fimbriatx, maculas in medio nigricantes,
marginibus nigris circumdatas, ad extremum usque oftentant.
Num. 6. QuatOZtli, feu Avicula, Carduelis, minor, Braßlienßs.
E montibus Tetzocano Brafilia: oriunda, juxta Francifci Hemandeßi defcriptionem , dimidium capitis
alba criltì ornatum gerit. Collum dilute rubct: pedus gratiffimum tonum purpureum refringir: penna:
cum alis ex (atúrate rubro purpurafcunt. Dorfum &c cauda ex nigro fuíci lunt coloris ; dum venter torus
dilute flavet. Roftrum Sc pedes flavi funt.
Num. 7. Ramus Arkris Ferri, Americans, cum foliis ^ßorihas.
Folia oblongo-rotunda, craflä, iaturè viridia, firmis nervulis fibrisque, coftarum a:mulis, pertexta.
Flores longis innixi periolis, purpureo-rubri, floccofi, ftamina emittunt tenuia, flavo apiculo pradita :
florum color nonnifi rardiifime elanguefcit. Acajou Pifonis xmulum fere eft hoc vegetans. Lignum ejus,
fituratè fufcum, è filis quali ferreis conftat, juxta fc invicem ardiilìmè coagmentatis : lolida & homogénea
è malfa fuíám fere diceres univeriàm arborem, gux mitx eft duritiei ; reíeda tamen & arefada fibras
manifeftiflìmè diftinguendas exhibet, tubulis quafi fimiles, licet minime pervix fint, ièd folidx &
refinà infàrdx. Si lignum, aliquamdiu in aqua maceratum, dein folis radiis in aprico exponitur, filamenta
ejus fenfim à fe mutuo fecedunt, tuncque apparent omnia ejusdem cralfuiei, & adeo refinofi, ut
ad candelx flammam accenlà tota conflagrent. Arboris cortex dilute grifeus una cum Ugno in ufus medicos
trahitur, utrumque variis in morbis commendatum , prxcipuè vero in Lienis obftrudionibus, per
gravia animi pathemata produdis. Fr. Valentinus in Hiftoria ftirpium Amboinenf refert, Arhorem Ferri
alto
fte benen, gelyk een fchaap , met vier matelykc uien. Dcze
brenecn nict mecr dan vier jongcD teiFens voort. Dc borilen zyn
breed en dik uitgezet: de liaart is medc aan hct achterfte eindc,
een halve vingcr iang, ganfch donkcr niig-haairigi verder met
kleine haairtjcs over de Vierkante fchubben bezet, tot hct uiteinde
toe. Deze hcbben geen zak ora hare jongen daar in te bert
en. Zy geneeren zieh, gelyk de Philanders, met bladen en
oomvruchten, enz.
Num. 5. slang uit de S^aanfche Weß-Indien,
•welke in grote ivaarde •wordt gehoudm.
Deze flang is ongemeen fchoongetekent,van de inlanders zeer
hoog gcacht, en eerwaardig gehouden. De oudc fchryvers hebben
dit geflacht onder de jimmodytes gerekent, om dat de ftaart
zccr hard cn llyf van dikkc wervelbenen in een gedrongen en
kortpuntig is. Zie hct Voorbmcht. Deze flang hecft een breed
achterhooidt, lanewerpig naar voren, met een hondenemj is licht
afchgraauw over ue fyne huidfchubbetjes, met een lange donker
bruine ftreep ovef het voorhoofdt: verder fierlyk gevlakt, en
over den rug met langwerpige, licht geelachtige, plckken, die
kettingwyze met bruin uitgewerkt zyn, vocrzien. Van gelykenishetganfche
lyf met lich tgraauwe en bruinachtigeplekkenj
als met oogen in 'c midden, en overal met kleine, zwarcc, ftippen
alsbezaait. Het ftaart-einde alleen is niec geilippelt, daav
de fyne huidfchubben rosachtig en fafFraan-geel zyn, met ganfch
witte werken als gcborduurt,en zwartc binnewerkcn,raetzwai--
te fomen ten einde toe uitgefiert.
Num. 6. Quacoztli, of^uogelken^ zynde een kleine
Dißehink, tth Brazil,
Deze fraaie Diftelvink komt uit het eebergtc van Tetzocano,
in Brazil, Velgens dc befchryving van Franò fats Hermndes. Hy
heeft een witte kuif ter halver wege van't hoofdr. Voorts is hy
licht rood over den hals, op de borii fchoon paars weêrlchynend;
de peonen en vlerken zyn hoog purperachtig roodj het bovenlyf
cn de ftaart zyn donker bruin, en onder htt lyf is hy hecl lichc
geel. Hy hcett cen gele bek, en gele poten.
Num. 7. Ta\jt 3 met hiaden en hloemen, lan den
Txer-houthoom uit de Weß-lndien,
De bladen zyn ovaal-rond en dik, donker groen van vcrwe^
met llerke zenuwen en vefels geribt en doorwrocht. Dc bloemen,
die op lange fteîen zittcn, zyn purper rood, vloflîg, met
kleine bloemílecltjes, die een geel knopje hebbcn , cn uit de
bloemen fchictcn. De bloemenl)ehoudfn hare verw lang cer zy
afvallen. Dit gewas gelykt wel naar de Jcajou van l'ifo. Hec
hout van den Yzerboom is donkcr bruin, en doorgaans als-uit
yzerdraadtjes het een naaft het ander zcer digt in malkandcr gevoegt,
als of het uit een ftuk was, hct wclk den gchclcn boom
uitmaakt, die ongemeen hard isj maar wanncer de boom ai-gekapt
en droog geworden is, kan men de dradcn daar duidelyk in
zien, die zieh als buisjes vertonen: echter zyn hct geen buisjcsj
want zy zyn alle digt en harííig. Als dit hout cen rydt lang in
't water, en naderhandt in de open lucht, daar hct door de zon
wel kan bcfchencn worden, gelegen heeft, fcheiden zieh dc
draadtjes van elkander: alle zyn zy van cene diktc,en zo harftig^
dat, als men een draadtje daar van by een kaars a.infteekt, hec
zelve ten einde toe uitbrandt. Dcze boom hceftccnlichtgraauwc
fchors,en wordt,nevens het hout,als een genccsmiddel gebruikt
tegen verfchcideongemakkcn,byzonderlyk tcgcn de vcrltopping
van de milt,die door zware ontiteltenifTcn hare behoorlykedooritralingen
komt tc miíTcn. François Valcntyn, in zync ßefchryving
i n