i o 8 R E R U M NATURALIUM
acceffum &ciant difficilUmum. Inde eft, qiwd avium ifta fpecies patenti Temper nido inhfee.1t, molli
intus lanugine veftito. Ovula co=rulea lunt. , . „ ^ „• r ì •
N u m 7 8 & s. Nidos hoscc cum fuis fingulos aviculis ex America,per Curafloam, fingulari mu-
„ificentii nobis, in augmentum noftri Mufei , transmiiit NobilüT D. Fredericks Eck, Amitelxdami jam
nunc habitans, cujus í e optatifllmi mecum femiliaritate cd quod impenfe imhi gratula. Minima hsc
eft Avium cognitarum fpecies, exceptis illis, quarum fub Num. . 3 hu,us Tabula: nidus repra-fentatur :
ha: enim parvLte omnibus palmam pra-ripiunt. Interim ad idem genus ambo: videntur fpecies pertmer
e , Íoloqiíe plumarum difcrepare colore. Vocantur autem horum niclorum Avicula: Cohirtetjes, leu FlorifKM
lut Mellifer^i quum melle fefe nutriaiit, ope lingua fux e floribus ediifto : lingua enim ipiarum
lon^a ' in binos quafi dimidiatos tubulos, parte concava fibi mutuo congruentes, fiíTa e l l , quam prohmdè
adeò in flores dimittunt, ut apice in mellis utriculum pertingente hunc penitus emungere liiftu queant.
Anum fic a-muk de flore ad florem transvolant. Attamen haud in favos reponunt mei i ñeque & plus
exTucrunt quam quo in viflum quotidianum opus eft. Eleg.intiflímis autem & mire fulgentibus ornantur
Aves ha: colonbus. Caput collique fuperiora faturams Rubini tingit color : proiiam colli faciem, &
ceftus , fituratè igneus quafi Topafii lapidis fulgor, auro miftus, petfundit : Smaragdmo a k virote
fnlendent- .abdomen verb & cauda: penna: ex grifeo albicaht. Totiim corpufciihim anteriorem digiti aurkularis
Domicel k articulum magnitudine xquat, cui caput proportionatum eft, longo donatum roftro,
non incurvo, fed reaà porreflo. FcemelLr harura Avium liipinam corporis faciem, & peftus, colore
Smaragdmo, aureum emittente tonum, tinda oftentant: ala: autem ipfarum faturate grilex lunt-, & cauda
ex''fituratè viridi refulget. In malo Aurantià, aut Limoni.l, vel Tam.irindo, fuos defigunt nidos,
qua bini aut temi , juxta fe mutuo ramuli exoriuntut; hos enim inter collocatus, implexusque, nidus hrmà
fiat bafi. Matcries, è qua nidus conftat, fingularis eft, mollique femmum pappo remixta: ex hac
in molliffimam quafi aluta: fpeciem denß contextä ficcum conflant, fubtus m acumen convergenteni ;
cuius fere dimidia cavitas infbrna tenero repleta eft tomento: in hoc fua ha; Avicul s ovula, minutis pilis
luteis forma p.iriter ac magnitudine fimilia, reponunt, pullosque inde excludunt. Arane! iplis maxime infidiantur.
Tres hujusmodi nidos híc repra:fentamus.
N u m . IO. Avíenla, cantu Carduelem referem, Mexicana, cum nido.
Hifpanis Cocotzìi vocatur, juxta teftimonium Fr. Hernandefii, eftque ex luteo, ruffb, aliisque coloribus
pulchrè variegata. Nidus vafculi Theani Indici formam gerit, mollique materie mufcofà conftat.
Utrum vero Avicula: h i arboribus, an frutidbus, fuos implantent nidos, haud determinaverim, qui mi
de hac re certi fum compertus. Ovula ipfarum oblonga dilutè coerulefcunt. , , ^
N u m II. Nidi hujus Aviculam non poffidemus, fed nomen ejus Klifpanicum Tlopahototl elfe novimus.
Magnitudine priori Cardueli xqualis eleganti è plumis verficoloribus veftitu gaudet. Nidus, non
admodum profundus, villofo è mufco confeftus, figuram catilh a-mulatur.
Num. 12.. Nidus hie forma priori. Num. 1 1 , fimilis, at minor eft, minutisque e granulis, tomentofis,
conftrudus: unde neceffariò fequi videtur, eum ab aUa Avium fpecie fiibrefadum effe.
Num. 15.
lì' dorenftruik,daar by kunnen komenj waarom die foort van vogclen
zyn neft vry open houdt, hebbendc het zelve van binnen
met fyne donsveêren gevult. Hunne ciertjes zyn blaauw.
Num. 7, 8, p. Deze Neften , met des zelfs vogelen, heb
ik uit de Spaanfche Weft-Indiën , over Curaçao, gekrecen,
zynde my met ved toegenegenheit tot vermeerdering van
myn Kabinet toegezonden door zyn Wel-Ed. den Heere Frederik
Eck , tegenwoordig woonachtig binnen de ftadt Amfterdatn,
hcbbende ik de eer zyn Wel-Ed. mynen zeer waarden en
gunitigen Vriendt te noetnert. Dit is wcl het klcinfte foort van
vogelties, die 'er bekend zyn, op ecn foort na, dat het allcrkleinrte
is, wordende hun neft by Num. 15 op dezc plaat
vcrtoont. Het is zekerlyk van het zclve geflacht, doch verfchilt
van verwe op de kleine vedertjes. De vogeltjes van deze
neften worden Colobrietjes genaamt, ook Blomzuigers, MeUifn£-,
oi Hening-vogeltjes y om dat de honing hun voedfel is, dat zy niet
hun lang congetjc, dat in tweën verdeelt, en als gefpleten :s,
zynde van boven en van onderen hol,dat op mnlkander fluit,gclyk
een gootje, of pypje, uit de bloemen halen , ftekendc de
zelve zo diep in de bloemen,dat zy daar mcde aan de honing van
de zelvc komen, zuigendc het aldus daar mcde fchoon uit, en
vlicgende van de cene bloem op de aniicre, gclyk de byen. Maar
deze vogeltjes vcrgaarcn geen honing, en ncmcn ook niet meer
dan zy tot hun voedfel nodig hebben. Deze becftjes hebben
weêrgaloos fierlyk weêrfchynende klcuren,zynde op hun hoofdt
en hals van boven hoog Ro^yn,van onderen den hals en borfthoog
vurig gloejcndTopaas,als met een van goudt vermengdcn weérfchyn:
over de vlerkjes zvnzeSmai-agd-groen,graauwcQwitachtig
van onderen en overaeftaartpennetjes. Hccncle lylje is gelyk
het voorfte leedtje van een juifrouws pink, en naar proportie het
hoofdtje met een lang nibbe-bekje, niet gebogen, maar regt uit
fbaande. De wyijes van deze vogeltjes zyn Smaragd-groen,
met ecn vergulden weêrfchyn over het bovenlyf en de borft: de
vlerkpennetjes zyn donker gi-aauw, en de ihärt is hoog donker
groen-glanflig. Zy maken hunne neftjes in de bomen van Tamarinden
, Lamoen- of Oranje-takjcs, daar twee of drie takjcs
naaft malkander ftaan, om eene vaftigheit daar in te hebben,daar
het neftje tuiTchen in ruft, en om gewerkt is, van een byzonder
ibort van mos gemaakt, cn mct zachte bloemzaad-vlokjes vermengt.
Het is digt cn fyn in malkander gewerkt, als zachc
fccmle^r, van onderen puntig toe lopende, zynde byna de helft
van onderen met zachte pluisjes gevult, daar deze vogelen hunne
ciertjes, die zo in grootte, als rondte , naar kleine gele erretjes
gelyken, in leggcn, en hunne jongetjes uitbroejen. De fpinnen
zyn hunne grootfte vyandcn. Wy vertonen hier drie neften
van dat foort.
Num. 10. Mexikaanjche Vißehin^, met zyn Heß.
De Spanjaarden noemen dezc vogeltjes CocoizUyvolgem de befchryving
van Fr. Hernandcs. Dit foort van vogeltjes is met
geel, ros, en verfchcidc andere kleuren verfiert. Hunne neftjes
gedaante gelyk cen Porccleinen theekopje, en mcde vari
eéne zachtc mosachtige ftoffc gemaakt. Of dezc bceftjes nu hun
ncft in bomen of ftruikgewafen maken, kunnen wy niet zcggen,
dewyl ons daar geen bericht van is gcgcvcn. Hunne ciertjes
zyn langwcrpig cn licht blaauw.
Num. 11. Van dit neftje hebben wy geen vogcl, maar kennen
des zclfs Spaanfchen naam wel, als werdende van hen T/opaltototl
gchetcn. Hy is 20 groot als de voorgaande Diftelvink,
en met verfchcidc fraai gekoleurde veértjes vcrfiert. Het neftje
is ondiep, cn van haairig mos gemaakt, in de gedaante van cen
" ^um. II. Dit neftje komt in gedaante overeen mct het
voorgaande van Num. rr \ maar is vcel kleiner, en van kleine
wollige zaadrjcs gemaakt, zo dat het noodzakelyk ook cen ander
foort van vogcltje moet zyn.
Num. rj.