
Num. 13.
T H E S A U R U S .
Nidus minimx omnium haäenus cognitamm Avium [feciei.
Mellifers funt h i AvìcuIe, & ovula ponunt grano Piperis albi haud multò majora. Nidus eadem
conftat materie, qua priores fub Num. 7 , 8 , ? . Tabula LIX ipiam Aviculam rcprslentat, qua: à patri
® fux incolis Ronkje vocatur.
Num. 14. Nidus AvicuU, Brafdienßs.
Ejus figura nido. Num. 10 defcripto, congruit: matcrics mollis ell S: tenuis mufcus.
Ita & huicce Nidorum hiftorix finem impommusj quem difficulter certc daretur in venire, fi ultcrius
hoc thema profequi foret animus.
T A B U L A SEXAGESIMA ET NONA.
Num. I. Ar anea, maxima, Ceilonica, infigne germs.
Aranearum familia admodum multiplex eft : qusvis ferè regio peculiares earum ípecies tarn figur.â quam
ornatu colorum diverfas profert. Heccc intet maximas, quas unquam vidimus , referenda, in Theiäuro
T). Jacahi ten Kate, fummi Sc peritiifirai rerum naturalium a:ftimatoris, invenitut; cujus permiflu rari
hujusce infeai icon hanc in Tabulam transfluxit. Quantumvis vivens adfpeftu fit horridiiiima, mortui
tarnen in liquore confervata necquicquam deteftabilis prx fe ferr-, fed potius elegantiifimam fe monllrac
infculptis dorib infignibus circularibus, qux decern pedes oblongos, pilis hiípidos, tegunt : pedes hi in
feptcm articulos fraâi longiufculos, haud squè magnos, íed uti in Aftacis ina;quales, fcutis prominulis
fubtus ad ventrem muniuntur i estremi pedum articuli ungula: funt incurvis unguiculis inftruftoe. Caput
breve rotundo fub icuto quoque delitefcit, binos gerens forcipes, pilis craflis obfitos, incurvatos, acutisque
extremis fuis ad fe invicem contradliles : quidquid hisce in pabulum prehendit Animal, elabi vix
patietur. Pars corporis pofterior cralTa & ovalis, in binos apices pilofos, tanquam caudulas, definens, in
medio fui oblongam gerit maculam , hmbis quafi nigris fimbriatam : ca:tera ex nigro marmoris inllar
variegata funt. Pedes quoque nigricantes toenix in longum protenfx diftinguunt.
Num. 2. Ar anea , Ceilonica, inßgnc gerens 1 altera.
Hujus generis Aranea: nobis fuppetunt permultx. Iftha:c Ceilonica infculptum dorIb circulare gerit iufigne,
feu fcutum,haud tamen adeo concinnum ac prioris. Corporis poftica pars, nonnifi dilutè rufis obfita
pilis, ornatu caret. Ca:tera cum priore in omnibus convenir. Longi capiili, totam qui ejus fiiperficieni
oblident, (atúrate (padicei. Soli obverfi vividiffime refplendent. Telas haud conficit grande hoc Aranearum
genus, quippe ob magnitudinem &: pondus ipfis ferendis impares futuras : at verb altis fupcr arboribus
hoerentes dum (efe demittere conantur, filum craíTum trahun:, juxta quod lente defcendunt, inftar Erucarum
j quas 6c hac in re imitantur, quod ovalem nidum de textis fuis elaborenc, in quo delitefcentes
ova
Num. 13. Neßje man 'i allerkleinße uogeltje,
. Dit is mede een MeUifera^ of Homng-vogeltje, Wiens eieren niet
vccl groter zyn dan ccn wir peperkorreirje. Het neftje is van
de zelve ftoife gemaaliC als dat der Colohrietjesby Num.7,
8 en 9 gezegt is. Het is op het LIX Tafereel verbeeld, ea de
inlaadeis noemcn deze beedjes Ronkjes.
N u n i . 14. Neßje %'an een klein njogeltje uis
Eraxil.
Des zelfs gedaante komt met die by Num. 10 is befchreven
overeen, zynde van zacht en fyn mos zamengeftelt.
Hier mede zullen wy onzcbelchrvving van de vogelneftcn eindigen:
want als wy ons in die ItofFe verder wilden inlacen, louden
wy gcen eindc vinden.
NEGEN EN ZESTIGSTE TAFEREEL.
Num. 1. Grootße foort 'van Spinnen, ^an Qtihfij
een fchildt op den rüg dragende,
Het gcilacht der Spinnen is vccldcrhande. Byna ieder landt
brengt byzoiidcre ioortcn voort, zo in vcrichcidenheic van gedaante,
als fierlykevcrwcn. Dczc is van degrootile foort, die
ons ooic is voorgekomen. Zy bcruil in 't Kabinet van den Heere
Jakob teh Kaie^ groot lictficbbcr cn kenner van de natuurlyke
fchcplelen. Zyn E^d. heefc ons vergunt dii ichoon ftuk by de
onze te Uten fnyden. Hoe afTchuwelyk zieh het zelve, als men
het levcndig ziet, vertoont, is het, dood zyndc, in een glas met
liquor ganfch niet lelyk, maar fraai, wegens het fchoon als uirgefneden
ronde wapen, dat het op den rüg draagc, bedekkendc de
tien lange, ruige, haairige, benen, die in Zeven langwerpige
leden, doch niet alle van eene lengte, maar, gelyk men ze by de
Krabben ziet, met opwerpige fchilden onder'c lyf bedekt zyn.
De laatfte leedtjes van de benen zyn de poten, met twee kromme
nageltjes voorzien. Het hootdc is kort, en fchuilt mede onder
't ronde fchildt, daar twee dik-haairige knypers aan zyn, die
gebogen en geheel puntig en fcherp aan malkander knypen. AI
wat zy daar mede tot hun voedfel vatten, zal hen niet ontgaan.
Het dikke en eironde achterlyf, daar zieh twee puntjes, als
ftaartjes, vertonen, zynde ook ruig, heeft in 't midden een langwerpige
piek, die rondom als met zwarte kanten omboord is,
Verder is het met zwart als gemarmert. De benen zyn ook met
zwarte bandtjes langwerpig uitgemonftert.
Num. i. Ander foort njan Ceilonfche Spimekop y
een fchildt dragende.
Van deze foorten van Spinnen hebben wy 'er vele. Deze is nie
Ceilon, en heeft een rond wapen, of fchildt over den rüg, ma;ir
niet zo fraai als de voorgaande. Het achterlyf heeft geen ander
opfchik dan enkel licht roshaairig, Wyders komt zy met de
eerfte in alle delen overeen. Het lange haair, waar mede zy
overal begroeit is, is donker bruin, cn vertoont zieh in de zonne
als een fchone weérfchyn. Deze grote foorten hebben geen
webben, om dat zy hunne groocte en zwaarte niet zouden kunnen
dragen > maar als zy op hoge bomcn zyn, en zieh willen
nedcrlaten, fpinnen zy een dikken draadt, daar zy langzaam by
afkomen , gelyk de rupfen doen, welke zy hier in navolgen,
dat zy ccn eirond neil malcen van haar fpinlVl, om daar in ie\vo-
Ii
Iii i|