66 R E R U M N A T U R A L I U M
Formicis capiendis aptiiTima, in tenue acumen definente, ciijus cxtremuin in exiguum globulum abit.
Auricula; longsj pendular, funt. Oculi iat grandes, craflìs palpebris defenfi. Rollrum , longum, rugís
numerofis, tanquam nubibus, iniquale, raro pilo veilitur. Caput breve, planum, pili preíluli
tegunt. Reliquum dein corpus longis craffiscjue pilis, quali fetis porcinis, hilpidum cft, qui tamen
proximè ad cutim tenuiores & lanuginofi, dilute ípadiceo colore pollent. Venter íubtus pilos magis
rulFos gerit. Cauda:, longa:, & in acumen dcíinentis, fàcies fuperna dilute fufca eft. Fcemelhi h i c elt,
c£to papillis è ventre prominulis donata, ternis nimirum utrinque verfus pedes pórticos, binisque inter
fiedes anteriores. Fide dignis teftimoniis perhibetur, totidem ipfis uno partu edere catulos, quot papilis
gaüdenf. qua in re aliqualis foret cum Suibus convenientia, qux, dum ingentem catulorum numerum
fimul panunt, pluribus etiam uberibus funt prardita;. Amici pollicique pedes à Num. i. pra'cedentis
Tabul a haud differunt, nifi quod majores íint. Maximis Ha; Formicis ventrem fuum rcplent.
Hujusce autem generis Murmecophagarum fex allervamus fpecies in MuGro noftro, fingulas à fe mutuo
diícrepantes vel peculiari liabitu, vel capite, pedibus atque unguibus. Qiia: hanc íequitur lub Num. z.
delineata, vel una quarta parte minor eli, parvo brevique capite, oculisque & auribus minuículis. Tes
anticus uno poller forti incurvoque ungue. Pofticus in tres digitos totidemque ungues abit. Cum contra
quatuor alis fpecies quiñis digiti: & unguibus armatx fint. Harum vero pilus mollis eft & lan
e u s , junions Leporis pilis concolor. Species quinta ejusdem quoque íbrmx, colorís admodum hclvi
p i l o , per dorfum argenti inftar candicante, fubtus autcm ex cinereo dilute flavo veftita, qu.aternas gerit
mammas papillasque, binas fub cruribus ancicís, . tot idemque íub pofticis. Sexta ípccies longíore roftro,
arrectisque, inftar Vulpís, auribus gaudet. Omnes vero na; fpecies dentibus carent.
N u m . 2. Tamandua, Mexicana, Yzquiepatl, yí» Vulpécula diíía.
Murmecophagarum hxc alia omnino fpecies eíl:, qua; ab tìemandejio fag. 3 5 z . defcribitur. Juxta Nardì
Antmtii Recchi adnotationes, capite ha:c ovillo eft, cxtera iimilis illi, quàm hic reprajfentamus, fblum
ii caput exceperis, quod aliter conformatum, multo brevius, Canis Septentrionalis fere a;mulum eft.
N.ifus ad anteriora oris, quafi linea feparatus, hxretj juxta quem utrinque, & fubtus è mento, longi pili,
birba; inftar, prominent. M.ixilla inferior, crafía Se rotunda, binis infìgnibus pollet dentibus : prater
quos nulli amplius, vel in maxilla fuperiore, vel alibi in ore occurrunt. Antici pofticique pedes, longi,
urfinorum armuli, quiñis digitís, acutísque unguibus armantur. Oculi minuti, globoíi, lucidi funt.
Supercilia admodum prolixis pilis horrent, dum breviores, & faturatiíEmé fpadicei, oculoram ambitum
inveftiunt. Auricula: teretes capiti arde adpreíTa: hsrent. Pilus corporis longus eft 8c fubruffus, dilutior
v e r o , qui abdomen tegit. Cauda, qualis Cani vulgati, eft.
T A B U L A CLU A D R A G E S I M A E T
N u m . I. Ichneumon, feu Vulpecula Ceilonica.
Hocce Animai Bclgis het Ceilonfch Kioasje y prifcis icriptoribus Aìhafts, aliis rurfiis Suiìlum vocatur,
q u am fori:i olEiclu pcrvclbgCL omnia, terramque fodiat fuperna oris fui parce, roilrum fuillum utcunque
referente,
deci van een elle kan uitgeftoken worden, om 'er de mieren mede
te vangcn. Zy loopt zcer puntig toc, en heeft een kleine
knoop op het einde. De ooren zyn lang neerhangendci de oogen
vry groot, mct dikke leden. De fnuit, die lang is, is
gchcel gerimpelt, als of zy gewölkt waii, met weinig hiuir. Het
noofdc is korc en plat, met neerlcggend haair begroeic. Voorts
is het lyf voi lang gvof haair, als dut van varkens, aan de huidt
fyn en wollig,uit den licht bruinen. De buik is van onderenroshaairiger.
De langepuntigtoelopendeltaartisvanbovenooklicht
bruin. Het tegenwoordigeveitoonceen wyije,dat acht tepelsaan
den buik heeft,te wcten aan ieder xyde dric achterwaarts naar de
chterfte poten, en by de voorpocen aan ieder zyde een. Daar
P R I M A .
Num. i. Mexilaanfcle Mieren-eeter, Yzquicpatl
wordc gelooiVaardig van getuigt, dat zy
brengen,als zy tcpelshebben,dat eenigzins met de varke
ccnkorat,dic een groter getal jongen voonbrcngcn,enook meer
prammen hcbben. De vcorpoten komen mct die op het voorgaande
Taferecl, Num. 2, gclyk ook de achterile poten, overeenj
maar zy zyn groter. Deze zocken de grootfte mieren, om
hun biiik te vullen. Van dit geflacht van Wicren-eeters hcbben
•wy zcs ftuks in ons Kabinet, clk van ecnbyzonder roort,of verandering
van gedaantc, en verfchillendheit in hoofdcn, voeten
en klaauwen. Die na dezen, op Num. z llaande, voIgt, is wel
een virrde deel kleiner, met een klein , kort, hoofdt, klein van
oogcn en ooren. De voorile poot heeft een klaauw, die fterk
en krom is. De achterfte poten zyn mct drie klaauwen en nagelen
voorzien, daar in het tegendeel vier andere foorten met
vyfklaauwcn en nagelen gewapcnd zyn. 't Haair van.dit dier is
zacht, en wollig, van verwe als een jonge haas. Het vyfde foorc
is mede van de zelve gedaante, met geheel vaal haair, dat boven
Over 't lyf licht zilverlchynend, en van onderen licht afchgeel is,
hebbende vier tepels en bovftcn, twee onder de voor- en twee
ouder de achterfchinkels. Het zesde foort heeft een langer fnuit,
ca opftaande ooren, gelyk een vos. Zy hcbbeu in 'c gchcel gccn
itandcn in hun bek.
Dit is een ganfch ander fooit van Mieren-eercr,zyndebefchrcven
van Hernandcs Waifz. 332. Volgens de aanmcrkingen van
Naräo ylntonio Reccho heeft deze een fchaapshoofdt, en is voor
het overige overeenkomitig met den gene, die ons hier vertoonc
wordt, behalven 't hoofdt, dat eene andere gedaante heeft, vecl
korter,cnbyna als dat van een Noordfchen hondt is. De neus zit
vooraan den bek als afgefcheiden. Ann wecrzyden en van onderen
is het met lang haair, als een baardt, begroeit. De onde'rkinnebakken
zyn dik en rond, met twee grote tanden, zonder
dat 'er boven ot onder meer zyn. De voeten voor en achter zyn
lang, gelyk die der beeren, met vyfklaauwcn en fcherpe nagcis
gewapcnd. De oogen zyn klein, rond en helder. De bovcnlle
oogbraauwen zyn met hecl lang haair begroeit: rondom de oogen
is het korter, en heel donker bruin. De ooren zyn rond,
cn zitten plat aan 't hoofdt. Over 't lyf is het haair lang en rosachtig:
het ondcrlyf is wat lichter: de Ilaart gelykt naar dien
van een gemenen hondt.
E E N EN V E E R T I G S T E TAFEREEL.
Num. I. CeUonfch Knjjasje,
Dit dier wordt van de oude fchryvers jllkaßs^ cn van anderen
SuUlumyO? Ferkcnachtig genaamt, om dat het llerk ruikt en Ihutfelt,
in de aarde omvroec met zyn bovenbek , of fnuit, gelykcndc
eenigzins i 1 varkensfnuit, maar korccr toe loppccnncu e.
fi f