
V O O R R E D E N VAN DEN SCHRYVER.
•Namuilyke Hiftorie behoren, waar toe hcn door middel van de icheepvaarc dezer landen overvloedige gelegenlieit
wordt verfchaft.
. Uic deze zuchn en begeerte is hct j dat w y , ons van den Heere gezegent vindende, vele jaren herwaarts
ons hcbben gelegt ora een Kabinet van liet keurlykfte, dat ons in onzen leeftydt, die door Gods goedhejt
nu op negen cn zestig jaren is gebragt, en in ons beroep van alle kanten is voorgekomen, dienende
tot vermeerdering en opheldering der Dier-en Kruidkunde, om van andere uitheemlche wonderen der
TSacurc te zwygen, met onvermoeiden vlyt te verzamelen.
Het Werk, waar van wy nu het eerfte Deel uitgeven, is daar een ftaal van, en wy willen het niet hoger
dan een ftaal uitmeten. De Liefhebbers zullen daar in nicc vinden dan het gecn wy zelf bezitten, uitgenomen
eenige zeer weinige ftukken, die ons van anderen zyn bygezet, en daar wy niet van ipreken, o f
wy voegen daar terftondt by in welke Kabinetten de zelve gevonden worden. Voor het overige hebben
w y zeit alle de andere ftukken, als flangen, adderen, draken, hagediHen, aardgewaffen, cnz. enz., die
w y van de belle plaatßiyders van dezen tydt in het koper hebben laten brengen, om het ooripronkelyke,
onder ons berußende, in deze kunftplaten naaukeurig naar het leven te verbeeiden en af te malen. Wy
hebben ons ook wel gewacht van "er iet van op 't papier te brengen, dat wy niet door eene lange cn beproefde
ondervindinge hebben beipiegelt en geleert. Andere Schryvers hebben wy niet uitgeichreven,
maar kort en bondig gezegt wat wy daar van te weten zyn gekomen, en het geen wy zelf hebben en bezitten.
W y willen niet ontkennen, dat het verzamelen van allerhande Iborten van dieren, vogelen, zce-en
landgewailen, enz. cnz. ons, behalven eene lange reeks van jaren, groten arbeidt, zorge, en geldt heeft
gekoft i maar wy moeten te gelyk erkennen het groot genoegen, dac wy daar in hebben gevonden, naardien
zy onzen luft, om Godt uit zyne fchepfelen te leren kennen, heeft aangezet,om onze tydgenoten en
nakomelingen ook een gezicht daar van te geven, ver van blote nieuwsgierigheit, ofuitydelen waan om
boven anderen uit te munten.
O m de feldzaamheden van ons Kabinet in druk te laten uitgaan, hebben wy ons gedieven gevoelt
van een edelmoediger geeil, en bevangen van eene heiliger begeerte, welke aan wereldlyken roem, en lof
van menfchen niet is bly ven hangen, maar het zelve oogmerk neeft gehad, als zo vele andere Mannen, die
het wäre einde der (cheppinge onder het befchryven hunner ontdekkingen in de Natuur in 't oog hebben
gehouden, zieh hebben voorgeilelt.
Met het zelve inzicht durven wy ook zeggen, dat wy niets gelpaart hebben om het geen raar en nuttig
tot voortzettinge der dierkunde en aardgewaffen, ter cere Gods, uit vremde landen te bekomen was,
machtig te worden, het zy door de hulpe van vrienden, met welke wy daar over in 't Oof t en in 't Wert
vele jaren briefwilleling hebben gehouden,het zy door inkoop, wanneer Kabinetten van overledene Liefhebbers
wicrden verkocht, her zy door kenniffe met ervarene ichippers, Chirurgyns, en andere te
fcheep naar ver afgclegene gewcften, daar wat feldzaams van daan te halen was, varende lieden te bouden,
die ons voor geldt, en zomwylen om niet, en als een geichenk, vele rare ftukken hebben medegebragt.
Kortom, op wat wyze iet te bekomen was, heeft het Gode, dien ik het al te danken heb, behaagt my
in rayn beroep, en door myne ver uitgcftrekte verftandhoudmge in vele oordcn der wercldt, allerhande
gelegenheit te doen voorkomen, om zyne allerwonderbaarfte fchepfelen onder de dieren tot onder myn
ooge in eige banden te doen zamcnkomen: weshalven wy niet alleen ondankbaarder, maar onvernuftiger
dan de dieren des velds, die Gode altydt op hunne wyze loven, en den meniche ten dienfte ftaan,
zouden zyn geweeft, indien wy onzen fchat in de aarde hadden verborgen, dat is te zeggen, niet in het
licht hadden gebragt. En nademaal de meefte Liefhebbers cn Kenners buiten 's lands wonen, en de gewenfchte
gelegenheit niet hebben om te reizen, hebben wy hen te gemoet willen komen, en ons Kabinet,
om zo te fpreken, in prcntverbeeldingen naar het leven gelloken, tot in hun landt en huizen
willen overbrengcn.
Hier mede maken w y , onder Gods zegen, een begii
d e , dat het zelve, als mede de drie volgende Delen ,
inhoudt zullcn mededelen, en die ter drukperlTe gereed 1
met genoegen aangenomen worden.
Het is waar, dat verfcheiden voor ons van de dierkunde hebben gehandelt, de welke boven door ons
zyn opgenoemt, en onder welke Rajar een der voornaamfte is geweeft, als hebbende eene körte, maar
uitftekende fchets der dierkunde * in de Latynfche tale uitgegeven. leder van hen komt zyn verdiende
l o f toe, en daar het nodig was , hebben wy hunne fchriften geraadpleegt over de dieren, die wy in
de geleerde wereldt brengen. Maar wy hebben ons by het ryk der dieren niet alleen gehouden;
uit het ryk der aardgewaffen , en uit dat der bergftoffen hebben wy ook eenige voorname en ongemene
ftukken te berde gebragt, alle (eenige weinige, als boven is gezegt, uitgezondert) by ons, het
zy gedroogt, het zy in Uquor leggende, waar door ons de gelegenheit ter handt is gekomen, waar van
anderen zyn verfteken geweeft, zo niet in 't geheel, ten minften ten dele, van ons Werk niet blindeling
te befchryven op het goed geloof van anderen, op de berichten van reizigers, die dikwils van de vremdighedcn,
die zy gezien hebben, meer, ofganfch anders, uit onkunde, misverftandt, of waanwysheit
opgeven, dan zy in der daadt zyn, maar volgens onze eige ondervindinge, en de onderrechtingen van
kundige perfonen, die naaukeurige kennis van zaken ter plaatfe zelf, en met eige oogen, zo veel doenlyk
was, hebben genomen; waar naar wy des te meer getracht hebben, om dat wy zo vele onvolmaakte
be-
* Syjjo^ßr mtthadicn AnimilHm^ gedruJiC CC Londcn licjj.
met de uitgave van dit eerfte Deel , hopeni
welke wy den Liefhebberen ftrax den körten
gen, hen aangenaam zullen zyn, en van hen
V O O R R E D E N VAN DEN SCHRYVER.
befchryvlngen en verdichte vcrtellingen van (langen en ander gedierte by de oude Schryveren, die daar
na van de volgende zyn uitgeichreven, gevonden hadden.
Z o veel ons mogelyk is geweeft, hebben wy ons toegelegt om, zo door de afbeeldinge van ieder dier,
v o g e l , eewas, enz. als door de befchryvinge, die wy daar by hebben gevoegt, een waar en natuurlyk
denkbeeldt, overeenkomende met het leven, daar de zelve naar gemaakt zyn, te gcven. Wy hebben ten
dien einde, wat de atbeeldingen betreft, de proportie van grootte en van kleinte van ieder zo na, als het
papier toeliet, doen gade ilaan, zo dat het oog op deze Tafereelen niet anders zal zien dan eene levendige
gedaante der ftukken, die wy ten dienfte van her gemeen, gclyk deze uitgave getuigt, uit alle geweiten
der wereldt byeen hebben verzamelt, tot grootmakinge van Gods name, het welk het grote
doelwit is, dat wy in 't uitgeven van dit Werk beoogent want wat zou het ons baten de natuuiTyke
fchepfelen in hunne gedaante, verwen, tekeningen, eigenfchappen, voedlel, en wat dies meeris, dat
men in onze befchryvinge aangetekent zal vinden, voorgeftelt te hebben, indien wy de zelve niet bragten
tot het oogmerk, waar toe zy van Godt zyn geichapen, en den meniche aan de voeten gelegt. Het is
om d,iar zyne eeuwige kracht en Goddelykheit in te befpeuren, de welke daar in ook zodanig uitichitteren,
dat men blind moet zyn om de ftralen daar van niet te zien.
Van het misbruik, dat 'er echter vele Heidenfche Volkeren, die de viervoetige en kruipende dieren in
plaats van den Schepper hebben aangebeden, en zo vele andere ongodiften, die met de dierkunde ipotten,
van hebben gemaakt, zullen wy niet ipreken. Godt zy gelooh, die ons verliebte oogen des verftands
heeft gegeven, ora zyne almacht, wysheit, en goedheit in het ryk der Natuur, daar de dieren een
groot deel van zyn, te aanichouwen, teaanbidden, cn met mondt en penne te verbreiden. Van dezen
plicht, allen menfchen opgelegt, hebben wy ons, naar onze kenniffe en vermögen, in dit Werk, dat wy
Gode en zynen Name toewyen, getracht te kwyten, waar van wy het oordeel aan den befcheiden Lezer
overlaten, zullende, tot belluit van deze Voorreden, alleen nog den körten inhoudt van alle de vier Delen
v.in dit ons Werk hier byvoegen.
Ieder Deel vervat ruim honderd platen, of Tafereelen, van hele of halve Vellen groot rojaal papier, zynde
de figuren, als boven breder is gezegt, door de befte plaatfiiyders van dezen tydt in de natuurlyke grootte
en gedaante (zo veel doenlyk is geweeft) van dat gene, het geen zy vcrbeelden, gemaakt, en voorts
beichreven in 't Latyn en Nederduitlch, als mede in 't Latyn en Franfch.
Het eerfte Deel behelft voor eerft de ontleding van allerhande vruchten, bladeren, planten, en gewat
ien ; voorts zeer vele {borten van feldzame uitlandfche dieren, zo twee- en viervoetige, als die meer voeten
hebben, gelyk vremde ipinnen, duizendbenen, fcorpioenen, enz.; verder rare vogelen, met hare
neften ; vliegende muizen, vlicgende ratten, vliegende Litten, vliegende honden , vliegende eekhorens,
grote uitlandfche kikvorfchen, padden, Pipaas, welke de jongen uit den rüg groejen ; de verandcring der
kikvorfchen uit vidchen in kikkers, en uit kikkers in viffchen; Kameleons; feldzame (borten van hagediffen,
draken, adderen, (langen, fchildpadden, in cn buiten hare eieren, en krokodillen, mede in en buiten
hare eieren.
Het twede Deel zal inzonderheit beftaan in eene Serpentologia, of Slangen-befchi7ving, welke dieren wy
uit alle vier delen van de wereldt hebben byeen verzamelt, en de keurlykfte en feldzaamfte der zelven , levensgrootte,
met hare verwonderlyke tekeninge en gedaanten , op hele en halve vels platen kunftiglyk
laten (nyden cn afbeelden, zynde hare belchryving, gelyk by de andere zaken, daar by gevoegt. Op eenige
platen of Tafereelen ziet men ook eenige rare uitlandfche gewaffen en planten, nevens eenige andere
firaaie byzonderheden.
Het derde Deel zal vervatten de fchoonfte foorten van zeegewaffen, zeemos, zeeegels, zeezonnen,
zeefterren, zeer rare uidandfche fchelpen, horens, en diergelyke feldzaamheden; voorts velerhande foorten
van mineralen uit vremde geweften, als van goudt, zilver, koper, tin, loot, yzer, enz. als mede
velerhande foorten van ftenen, van wonderlyke gedaanten ; gegravene en verfteende houten ; fchelpen ;
horens, en meer andere rare ftukken, waar onder eenige overblyffelen van den zundvloedt, zo uit Ooften
Weft-Indie, als andere vremde geweften en landen.
Eindelyk, het vierde Deel zal beheizen zeer vele foorten van infekten, reptilien, ofbloedeloze gekerfde
o f gekrotikelde land- en waterdieren, uit alle vier geweften der wereldt met veel moeite en koften byeen
verzamelt, en in hunne wonderfeldzame gedaanten, alle in levensgrootte, kunftelyk in' t koper gefneden,
en met hare neften en voortteling in goede order befchreven.
D e Heere geve, dat alles möge gedyen tot verheerlykinge van zynen allerheiligften N ame , en ten nutte
van onzen evennaaften ! het welk net hoogfte en eenigfte einde is, dat wy ons mec dezen onzen arbeidt
voorftellen.
A U T H O R I