T
Pi,.,
RERUM NATURALIUM
T H E S A U R U S .
T A B U L A PRIMA.
Num. 1. Sceleton pm-¡ Signora dìElì.
Ota inde pulpofa fubftantia tam nitide feparata eft, ut nil fere reftiterit, proeteï
nudos tubuios majores, fibrarumque & venularum expanfiones, una cum volva
media &: ièminibus : unde mirabilis augmentatio iiujusce frudus & ftruilura
peripici potei!:. Fibrula quxiibet minor peculiares iterum emittit propagines,
fuum qua; fingula; conferunt ad formam fruilui ccncinnam pcrfeitamque
maturitatem conciliandam. Nudam quando contemplamur arborem,
q u i arida per hyemem, & exfucca apparens, tot tamen in Ce gerit recónditos
é u d u s , quot inde prodeunt xftate, dum fcl, caloris naturalis mater appcllanda
, mediante fotu & incubatu lùuruui ladiorum, in illa incipit operavi,
omnes vaibrum iuccos iblvere, medullam terra, leu, ut ajunt, quintam eiTentiam
in radicem propellere, per liane in caudicem, ex hoc vero in ramos, folia, germina, flores, fruñiis,
& femina, adjuvantibus fimul citcumambiente, incidente, perque frigoris ôc caloris viciiïïtudines ieiè
contrállente &: expandente aere, pluvia, rore, ventis, &c. nonne in adniirationem rapiamur necefTe eft,
videntes inde proferri firuñus adeo elegantes, íapore gratiíEmos, odore jucundilTunos, honiinemque tantopere
reficientes &: iiiftaurantes ;
E n lit. A. B. C. òcc. totum iceleton circumicriptum.
A. Piri notât petiolum, cum cute fua cxteriore, lignoiàs partes inveftiente & compingente.
B . Refeäam prope petiolum piri cutem, hxc ubi fortiflima. & craiTiiFmia eft, ut tubuios fibroiòs tegere,
inque fitu fuo firmare poifit.
C . Lapidoû
S C H A T K A M E R
V A N
N A T U U R L Y K E ZAKER
E E R S T E TAFEREEL.
Num. I. Geraamte 'van een PoirSignoar.
gNtkleede Poir Signoor, van alle harc vlccfchachtigc
" delcn zo zuivcr afgcrchcidcn , dac men daar byna
I nicts van zict dan allcen de grote Tubuli ^ of buis-
'pjes, de uit^cbreide vefeltjes en aderen, met het
" den wondei'barcn wafchdom en de geíleltenis van
deze Wucht kan befchouwcn. Elk klein verdtje heeit weder byzondere
afleiders, die elk zyn werk docn om de vrucht tot een
welgeftelde gedaance en volkome rypheit ce brengen. Wanneer
mcn op den naaktcn boom let, die des winters dor en droog
fchyntj doch daar zo veel wuchten in opgefloten zyn, als'er
des zomers te voorfchyn komen, wannecr de zon, die een broeimoeder
der Natuur kan genwmt worden, door harc liovcndc cn
Tom, /.
koeftcrende ftralen daar in begint te -werken , alle fappen in de
aderen vloeibaartemaken, het mer" of de kracht van de aardé
in de wortel, uit de wortel m den icam, cn uit den ñam in de
takken, bladercn, botten, bloemen, vruchtcn en zaden op tC
dryvenj waar toe de buiten om ftaandc, en daar op vallende, en
door de koude en wärmte intrckkeiidc en uitzettende lucht, regen,
daauw, winden, enz. ieder het zyne toebrengt, moet mcii
in verwondcring cpgetogcn zyn,als zulkefierlyke vruchten,van
Zo aangcnamen imaak, van ein zö liefFelyken reuk, en van ziilk
cene verkwikking cri voedlcl vcoi" den menfch, zieh aau on5
Zie hier het geraamte met A.B.C, enz. aangewezen.
A. Steel van de peer, met zyn buitenhuidig vlies, dat den
houtachtigen iteel beklccdc en te zamcn perft.
B. Afgelnede pcerefchil by den licei, daar zy het dikfle en
fterkile Ts, om die dradigc buizen te bekleden, c~
te docn blyven.
.1 hai'e ordc«-
C. s wen«